gomera2_Robert NickelsbergGetty Images_deforestation indonesia Robert Nickelsberg/Getty Images

Natuur versus infrastructuur

CAMBRIDGE – In november 2017 deden wetenschappers die aan het werk waren op het Indonesische Sumatra een opwindende bekendmaking: zij hadden een nieuw soort orang-oetan ontdekt, waardoor het aantal grote apensoorten wereldwijd op zeven kwam.

Maar een jaar later wordt de enige woonplaats van de achthonderd Tapanuli orang-oetans in het wild geruimd voor een $1,6 mrd kostende dam en waterkrachtcentrale. Hoewel het project nog niet 1% zal bijdragen aan de geplande opwekkingscapaciteit, zal het volgens wetenschappers leiden tot het uitsterven van deze zeldzame apensoort. Dit roept voor de zoveelste keer een belangrijke vraag op: wat is de natuur waard?

Indonesië is niet het enige land dat ecologisch onverantwoorde keuzes maakt. De 21e eeuw zal een periode van ongekende infrastructurele groei zijn, en een verbijsterende $90 bln zal de komende vijftien jaar worden besteed aan de bouw of vervanging van dammen, elektriciteitscentrales en andere faciliteiten. De komende vijftien jaar zal in feite méér infrastructuur worden gebouwd dan er nu al bestaat. Uiteraard zullen daarbij habitats verloren gaan.

En toch is ecologisch onverantwoorde groei niet onvermijdelijk; het is mogelijk verstandige, duurzame keuzes te maken. Om dat te doen, moeten we de échte waarde van de natuur onderkennen, en de ecologische ethiek en kosten-baten-analyses bij ieder project betrekken.

Op dit moment gebeurt dat niet; de meeste infrastructuur wordt gepland en gebouwd op basis van marktbeoordelingen die geen rekening houden met de natuur. Als gevolg daarvan staat de wereld voor een steeds groter wordende crisis: de verzwakking van ecosysteemdiensten – zoals schoon water, de verdediging tegen overstromingen en de bestuiving door bijen – die de biodiversiteit beschermen en het fundament vormen waarop de menselijke voorspoed berust.

Om de status quo te veranderen moeten we een ethische keuze maken om kritische habitats en “natuurlijk kapitaal” niet bloot te stellen aan nóg grotere gevaren – ongeacht het mogelijke economische rendement. Net zoals het grootste deel van de wereld het gebruik van slaven- of kinderarbeid heeft verworpen, moet de permanente destructie van de natuur worden afgewezen.

Subscribe to PS Digital
PS_Digital_1333x1000_Intro-Offer1

Subscribe to PS Digital

Access every new PS commentary, our entire On Point suite of subscriber-exclusive content – including Longer Reads, Insider Interviews, Big Picture/Big Question, and Say More – and the full PS archive.

Subscribe Now

Sommige economen hebben dit onderkend door de ecologische kosten tot onderdeel van hun betoog te maken; het regenwoud van de Amazone is hier een goed voorbeeld van. Daar heeft de ontbossing geleid tot een vermindering van de productie van wolken die van cruciaal belang zijn voor het transport van regenwater door heel Zuid-Amerika. De droogte die São Paulo tussen 2014 en 2017 heeft getroffen zou op z'n minst voor een deel zijn veroorzaakt door de afwezigheid van deze “vliegende rivieren.” Zoals de Braziliaanse klimaatwetenschapper Antonio Nobre heeft opgemerkt, zal – als dit systeem permanent wordt uitgeschakeld – een gebied dat 70% van het bbp van Zuid-Amerika voor zijn rekening neemt in een woestijn veranderen.

Het identificeren van kritisch natuurlijk kapitaal is uiteraard lastig, vooral op kleinere schaal. Terwijl velen kunnen instemmen met het belang van het behoud van het Amazone-woud, is het moeilijker de waarde van het beschermen van de orang-oetans in Indonesië aan te tonen. Maar in de loop der tijd zou het verlies van de habitat van de Tapanuli orang-oetan de samenstelling van het regenwoud kunnen veranderen en de ecologische diensten kunnen ontwrichten. Tegelijkertijd zou de eliminatie van een grote apensoort – één van onze naaste verwanten – de kans wegnemen om onze eigen evolutie en genetica beter te begrijpen.

In de ontwikkelde wereld maken sommige overheden en bedrijven de juiste ethische keuze door het “principe van behoedzaamheid” op de groei toe te passen. Dit principe, dat in 1992 werd aangenomen als onderdeel van de Rio Declaration on Environment and Development, belichaamt de conclusie dat het verstandiger – en uiteindelijk goedkoper – is om aantasting van het milieu in de eerste plaats te vermijden.

De echte uitdaging is ervoor te zorgen dat dit ethos ook zal doordingen tot de ontwikkelingslanden, waar het leeuwendeel van de uitgaven voor de bouw van nieuwe infrastructuur zal worden gedaan. Neem de aanleg van snelwegen. In 2050 zal er voor ruim twintig miljoen kilometer aan nieuwe wegen zijn aangelegd, genoeg om de aarde ruim zeshonderd maal te omcirkelen. Ruim 90% van deze nieuwe wegen komt in de ontwikkelingslanden, die toch al worden geconfronteerd met enorme ecologische druk. In het gebied van het Amazone-woud zijn er bijvoorbeeld al bijna 53.000 mijnbouwlicenties, die tezamen 21% van de landmassa van het bassin omvatten. In Guinea bedreigt een mede door de Wereldbank gefinancierde dam naar verluidt een belangrijk chimpansee-reservaat. En in Tanzania heeft de regering een dam en een waterkrachtcentrale goedgekeurd in het Selous Game Reserve, een UNESCO World Heritage Site.

Nu de menselijke behoeften toenemen naarmate de bevolkingsomvang groeit en de inkomens stijgen, zijn er legitieme redenen om meer infrastructuur te bouwen. Maar als de huidige trends aanhouden, zullen kortetermijnbelangen de natuurlijke hulpbronnen vernietigen waarvan al het leven op aarde afhankelijk is. Om een verstandige ontwikkeling te kunnen plannen, moeten regeringen en bedrijven de rol van de natuur onderkennen bij het ondersteunen van economische activiteiten en het zorgen voor de gezondheid van milieu en mens. We leven immers niet in een wereld waarin de natuur geen waarde heeft.

Vertaling: Menno Grootveld

https://prosyn.org/X3gvRVynl