BERLIJN – Nu de vijfjaarlijkse verkiezingsstrijd om zetels in het Europees Parlement voorbij is, moeten Europese politici snel overschakelen van onderlinge concurrentie naar hulp om Europa wereldwijd te laten concurreren. Hoewel Europa wanhopig zijn collectieve industriële macht moet versterken, hebben interne verdeeldheid en rivaliteit dit lang in de weg gestaan. De onlangs overeengekomen intergouvernementele prioriteitenlijst bevestigt dit als een kernthema voor de Europese Unie in de komende jaren.
Hoewel de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, door de staatshoofden is voorgedragen voor een nieuwe termijn (afhankelijk van de goedkeuring van het nieuw gekozen Parlement), is haar staat van dienst op het gebied van industriebeleid glansloos. Om de industriële concurrentiekracht van Europa te bevorderen onder een vernieuwd mandaat, zal ze over de nationale grenzen en politieke grenzen heen moeten kijken.
Op dit moment worden belangrijke industrieën die cruciaal zijn voor de groene transitie gedomineerd door China, dat zijn export van elektrische auto’s sinds 2022 met zeventig procent heeft verhoogd en nu 86 procent van alle fotovoltaïsche zonne-energie produceert. Maar de spelregels veranderen snel. President Joe Biden van de VS heeft onlangs tarieven van honderd procent opgelegd aan Chinese elektrische auto’s en zijn historische Inflation Reduction Act zal tegen 2032 tot één biljoen dollar aan investeringen toewijzen aan de binnenlandse productie van schone energie.
Ondertussen heeft de EU traag en timide gereageerd. De Net-Zero Industry Act was een goede eerste stap, maar omdat het schort aan de ambitie en de middelen van zijn Amerikaanse en Chinese tegenhangers, loopt de EU het risico om in belangrijke sectoren achterop te raken. Nieuwe importtarieven op Chinese elektrische auto’s waren de enige reële optie voor de EU in het huidige geopolitieke klimaat. Maar enkelvoudige beschermende maatregelen zoals deze zullen niet genoeg zijn om het concurrentievermogen op de langere termijn veilig te stellen.
Een fundamenteel deel van het probleem is dat Europa op twee snelheden draait. Terwijl de economische grootmachten tegelijkertijd hun traditionele industriële basis in stand houden en investeren in nieuwe schone industrieën, blijft het economisch potentieel van zwakkere regio’s grotendeels onbenut. Dit geldt voor hele landen, maar ook voor regio’s binnen de lidstaten.
Deze geografische verdeling van industrieën is niet gebaseerd op economisch potentieel, maar op de fiscale vuurkracht van de lidstaten. Tussen maart 2022 en juni 2023 waren Duitsland en Frankrijk goed voor maar liefst driekwart van de in de EU toegekende staatssteun, terwijl veel andere landen moeite hadden om industriële steun te verlenen. Als gevolg daarvan zijn bedrijven geconcentreerd in gebieden die er al goed voorstaan, in plaats van in gebieden die strategisch het meest zinvol zijn.
Dit leidt tot grote inefficiëntie. Bedenk bijvoorbeeld dat zestig procent van de zonne-energie in Europa afkomstig is uit de minder zonnige noordelijke landen – met de grootste fotovoltaïsche capaciteit in Duitsland. Het vestigen van groene productiefaciliteiten in gebieden met het hoogste economische potentieel zou niet alleen het algehele concurrentievermogen van Europa een boost geven; het zou ook banen en investeringen brengen naar regio’s die dringend behoefte hebben aan economische revitalisering.
In het geval van Europees staal, bijvoorbeeld, kunnen de meest energie-intensieve delen van de regionale waardeketen worden verplaatst naar locaties met de goedkoopste energie, waardoor de prijzen dalen. De Europese staalindustrie en alle industrieën verderop in de keten zouden kostenconcurrerender worden, en economisch zwakkere en stagnerende regio’s zouden profiteren van modernisering, banen en nieuwe investeringen. Met een gecoördineerde aanpak om regionale voordelen op het gebied van hernieuwbare energiecapaciteit, beschikbaarheid en vaardigheden van arbeidskrachten en andere kostenfactoren te identificeren en te benutten, kunnen sectoren die essentieel zijn voor de transitie concurrerender worden.
Bovendien worden sommige van de unieke sterke punten van regio’s binnen de EU onvoldoende benut. Het succes van de ‘warmtepompvallei’ in Polen, Slowakije en Tsjechië is een goed voorbeeld van wat regionale innovatie- en productiehubs kunnen bereiken. Maar om deze kans te grijpen, moeten politici en beleidsmakers de waarde inzien van een verenigde Europese aanpak. Gezien de omvang van de Amerikaanse en Chinese industrieën kan geen enkele individuele lidstaat in zijn eentje hopen op succes in het snel veranderende internationale industriële landschap van vandaag.
Hoewel groene industrieën naar verwachting in de toekomst de markten zullen domineren, kunnen investeerders met veel van de benodigde technologie nog niet break-even draaien. Voor ongeveer zestig procent van de investeringen die nodig zijn om de EU tegen 2050 koolstofneutraal te maken ontbreekt een business case op de korte termijn. Er zal overheidssteun nodig zijn om deze leemte op te vullen, totdat deze technologieën volwassen genoeg zijn om zelfstandig te concurreren; en regeringen moeten er ook voor zorgen dat Europese bedrijven kunnen beschikken over adequate infrastructuur en gekwalificeerde arbeidskrachten.
Het succes van de post-pandemische Recovery and Resilience Facility van 723 miljard euro laat zien dat de EU in staat is om dergelijke gerichte financiële hulp te bieden. Financiering op EU-niveau om industrieën in strategisch geselecteerde regio’s te ondersteunen, kan die economieën helpen om uiteindelijk zonder staatssteun te gedijen. En door subsidies ‘voortgangsafhankelijk’ te maken (volgens diverse sociale en milieunormen), kunnen ineffectieve uitgaven tot een minimum worden beperkt en kan een betere concurrentiepositie bijna worden gegarandeerd.
In feite kan gerichte, voortgangsafhankelijke steun voor locaties met een hoog potentieel de basis vormen van een verenigd industriebeleid op EU-niveau. Een pan-Europese strategie kan de economische cohesie vergroten, toekomstgerichte banen naar achtergebleven regio’s brengen en inefficiënte padafhankelijkheden doorbreken. Bovendien zouden de huidige industriële centra ook baat hebben bij deze aanpak, omdat het verplaatsen van een deel van de productie naar kostenefficiënte regio’s hun eigen inputkosten zou verlagen.
Met een mentaliteitsverandering die interne rivaliteit opzij zet en zich richt op het benutten van Europa’s onbenutte potentieel, kunnen EU-beleidsmakers de Europese industrie geven wat ze nodig heeft om het continent naar een welvarende, duurzame toekomst te leiden.
Vertaling: Menno Grootveld
BERLIJN – Nu de vijfjaarlijkse verkiezingsstrijd om zetels in het Europees Parlement voorbij is, moeten Europese politici snel overschakelen van onderlinge concurrentie naar hulp om Europa wereldwijd te laten concurreren. Hoewel Europa wanhopig zijn collectieve industriële macht moet versterken, hebben interne verdeeldheid en rivaliteit dit lang in de weg gestaan. De onlangs overeengekomen intergouvernementele prioriteitenlijst bevestigt dit als een kernthema voor de Europese Unie in de komende jaren.
Hoewel de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, door de staatshoofden is voorgedragen voor een nieuwe termijn (afhankelijk van de goedkeuring van het nieuw gekozen Parlement), is haar staat van dienst op het gebied van industriebeleid glansloos. Om de industriële concurrentiekracht van Europa te bevorderen onder een vernieuwd mandaat, zal ze over de nationale grenzen en politieke grenzen heen moeten kijken.
Op dit moment worden belangrijke industrieën die cruciaal zijn voor de groene transitie gedomineerd door China, dat zijn export van elektrische auto’s sinds 2022 met zeventig procent heeft verhoogd en nu 86 procent van alle fotovoltaïsche zonne-energie produceert. Maar de spelregels veranderen snel. President Joe Biden van de VS heeft onlangs tarieven van honderd procent opgelegd aan Chinese elektrische auto’s en zijn historische Inflation Reduction Act zal tegen 2032 tot één biljoen dollar aan investeringen toewijzen aan de binnenlandse productie van schone energie.
Ondertussen heeft de EU traag en timide gereageerd. De Net-Zero Industry Act was een goede eerste stap, maar omdat het schort aan de ambitie en de middelen van zijn Amerikaanse en Chinese tegenhangers, loopt de EU het risico om in belangrijke sectoren achterop te raken. Nieuwe importtarieven op Chinese elektrische auto’s waren de enige reële optie voor de EU in het huidige geopolitieke klimaat. Maar enkelvoudige beschermende maatregelen zoals deze zullen niet genoeg zijn om het concurrentievermogen op de langere termijn veilig te stellen.
Een fundamenteel deel van het probleem is dat Europa op twee snelheden draait. Terwijl de economische grootmachten tegelijkertijd hun traditionele industriële basis in stand houden en investeren in nieuwe schone industrieën, blijft het economisch potentieel van zwakkere regio’s grotendeels onbenut. Dit geldt voor hele landen, maar ook voor regio’s binnen de lidstaten.
Deze geografische verdeling van industrieën is niet gebaseerd op economisch potentieel, maar op de fiscale vuurkracht van de lidstaten. Tussen maart 2022 en juni 2023 waren Duitsland en Frankrijk goed voor maar liefst driekwart van de in de EU toegekende staatssteun, terwijl veel andere landen moeite hadden om industriële steun te verlenen. Als gevolg daarvan zijn bedrijven geconcentreerd in gebieden die er al goed voorstaan, in plaats van in gebieden die strategisch het meest zinvol zijn.
BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99
Subscribe now to gain access to insights and analyses from the world’s leading thinkers – starting at just $34.99 for your first year.
Subscribe Now
Dit leidt tot grote inefficiëntie. Bedenk bijvoorbeeld dat zestig procent van de zonne-energie in Europa afkomstig is uit de minder zonnige noordelijke landen – met de grootste fotovoltaïsche capaciteit in Duitsland. Het vestigen van groene productiefaciliteiten in gebieden met het hoogste economische potentieel zou niet alleen het algehele concurrentievermogen van Europa een boost geven; het zou ook banen en investeringen brengen naar regio’s die dringend behoefte hebben aan economische revitalisering.
In het geval van Europees staal, bijvoorbeeld, kunnen de meest energie-intensieve delen van de regionale waardeketen worden verplaatst naar locaties met de goedkoopste energie, waardoor de prijzen dalen. De Europese staalindustrie en alle industrieën verderop in de keten zouden kostenconcurrerender worden, en economisch zwakkere en stagnerende regio’s zouden profiteren van modernisering, banen en nieuwe investeringen. Met een gecoördineerde aanpak om regionale voordelen op het gebied van hernieuwbare energiecapaciteit, beschikbaarheid en vaardigheden van arbeidskrachten en andere kostenfactoren te identificeren en te benutten, kunnen sectoren die essentieel zijn voor de transitie concurrerender worden.
Bovendien worden sommige van de unieke sterke punten van regio’s binnen de EU onvoldoende benut. Het succes van de ‘warmtepompvallei’ in Polen, Slowakije en Tsjechië is een goed voorbeeld van wat regionale innovatie- en productiehubs kunnen bereiken. Maar om deze kans te grijpen, moeten politici en beleidsmakers de waarde inzien van een verenigde Europese aanpak. Gezien de omvang van de Amerikaanse en Chinese industrieën kan geen enkele individuele lidstaat in zijn eentje hopen op succes in het snel veranderende internationale industriële landschap van vandaag.
Hoewel groene industrieën naar verwachting in de toekomst de markten zullen domineren, kunnen investeerders met veel van de benodigde technologie nog niet break-even draaien. Voor ongeveer zestig procent van de investeringen die nodig zijn om de EU tegen 2050 koolstofneutraal te maken ontbreekt een business case op de korte termijn. Er zal overheidssteun nodig zijn om deze leemte op te vullen, totdat deze technologieën volwassen genoeg zijn om zelfstandig te concurreren; en regeringen moeten er ook voor zorgen dat Europese bedrijven kunnen beschikken over adequate infrastructuur en gekwalificeerde arbeidskrachten.
Het succes van de post-pandemische Recovery and Resilience Facility van 723 miljard euro laat zien dat de EU in staat is om dergelijke gerichte financiële hulp te bieden. Financiering op EU-niveau om industrieën in strategisch geselecteerde regio’s te ondersteunen, kan die economieën helpen om uiteindelijk zonder staatssteun te gedijen. En door subsidies ‘voortgangsafhankelijk’ te maken (volgens diverse sociale en milieunormen), kunnen ineffectieve uitgaven tot een minimum worden beperkt en kan een betere concurrentiepositie bijna worden gegarandeerd.
In feite kan gerichte, voortgangsafhankelijke steun voor locaties met een hoog potentieel de basis vormen van een verenigd industriebeleid op EU-niveau. Een pan-Europese strategie kan de economische cohesie vergroten, toekomstgerichte banen naar achtergebleven regio’s brengen en inefficiënte padafhankelijkheden doorbreken. Bovendien zouden de huidige industriële centra ook baat hebben bij deze aanpak, omdat het verplaatsen van een deel van de productie naar kostenefficiënte regio’s hun eigen inputkosten zou verlagen.
Met een mentaliteitsverandering die interne rivaliteit opzij zet en zich richt op het benutten van Europa’s onbenutte potentieel, kunnen EU-beleidsmakers de Europese industrie geven wat ze nodig heeft om het continent naar een welvarende, duurzame toekomst te leiden.
Vertaling: Menno Grootveld