LONDEN/NEW YORK – De Amerikaanse president Joe Biden verdient felicitaties voor zijn toezegging dat de Verenigde Staten zich opnieuw zullen aansluiten bij de wereldwijde inspanningen om de klimaatverandering tegen te gaan. Maar Amerika en de wereld moeten efficiënt op die uitdaging reageren. In dat verband is de executive order van Biden van 20 januari tot oprichting van een Interagency Working Group on the Social Cost of Greenhouse Gases een bijzonder belangrijke stap.
De werkgroep heeft tot taak een betere raming te maken van de kosten (in dollars) voor de samenleving (en de planeet) van iedere ton kooldioxide of andere broeikasgassen die in de atmosfeer wordt uitgestoten. Dit bedrag, dat de sociale kosten van koolstof wordt genoemd, geeft beleidsmakers en overheidsinstanties een basis om de voordelen te evalueren van overheidsprojecten en regelgeving die de CO2-uitstoot moeten beperken – of van enig project of regelgeving met mogelijk indirecte invloed op de uitstoot.
Als de werkgroep een laag bedrag vaststelt, zullen veel emissiebeperkende projecten en voorschriften geen doorgang vinden, omdat hun prijskaartje hoger zal zijn dan de geraamde klimaatvoordelen. Het is dus van vitaal belang dat het bedrag juist is – en met juist bedoelen we hoger dan het in het verleden is geweest.
In grote lijnen zijn er twee manieren om deze kosten te berekenen. De ene methode, die door de regering van president Barack Obama werd toegepast, bestaat erin de toekomstige schade van de uitstoot van een extra eenheid koolstof rechtstreeks in te schatten.
Helaas is het buitengewoon moeilijk om deze techniek goed uit te voeren. De manier waarop de regering-Obama dit deed, vertoonde grote fouten, wat leidde tot een te laag ingeschatte SCC van 50 dollar per ton in 2030 (in dollars van 2007). Zelfs voordat Donald Trump president werd, was de wereld – en de VS in het bijzonder – dus op weg om te weinig aan klimaatverandering te doen.
Het probleem was het gebruik door de regering-Obama van geïntegreerde evaluatiemodellen, die, zoals de naam al zegt, economie en milieuwetenschappen integreren om het verloop van de economie en het klimaat voor de komende eeuw of langer te kunnen berekenen. Integratie van economie en milieu is heel zinvol, maar het venijn zit hem in de details. Deze modellen zijn onbetrouwbaar gebleken en leveren sterk uiteenlopende ramingen op, die zeer gevoelig zijn voor bepaalde veronderstellingen.
Access every new PS commentary, our entire On Point suite of subscriber-exclusive content – including Longer Reads, Insider Interviews, Big Picture/Big Question, and Say More – and the full PS archive.
Subscribe Now
Een belangrijke uitkomst van een populaire versie van deze modellen is bijvoorbeeld dat wij een opwarming van de aarde met 3,5°C ten opzichte van het pre-industriële niveau moeten aanvaarden. Dit is veel hoger dan de limiet van 1,5-2°C die de internationale gemeenschap in het verdrag van Parijs van 2015 heeft vastgesteld. Het Intergovernmental Panel on Climate Change heeft zelfs benadrukt dat de risicoʼs van een opwarming van de aarde bij 2°C veel groter zijn dan bij 1,5°C, dus de risicoʼs bij 3,5°C zijn uiteraard nog véél groter.
De temperatuurstijging van 3,5°C is het gevolg van de aannamen in het model, waaronder het gevaarlijke verzuim om de extreme risicoʼs die ongelimiteerde klimaatverandering voor ons milieu, onze levens en onze economie inhoudt, serieus te nemen. Bovendien houden geïntegreerde evaluatiemodellen onvoldoende rekening met de potentiële rol van innovatie en toenemende schaalopbrengsten bij klimaatmaatregelen.
Een ander probleem met de Obama-methodologie is dat toekomstige generaties worden benadeeld. Een groot deel van het voordeel van het nu terugdringen van de emissies ligt in het vermijden van het risico van gevaarlijke klimaatverandering in de toekomst. Dit betekent dat we ons moeten afvragen in hoeverre we om onze kinderen en kleinkinderen geven. Als het antwoord ʻniet veelʼ is, dan hoeven we niet al te veel te doen. Maar als we wel om hen geven, moet dat op passende wijze in onze berekeningen tot uiting komen.
Formeel pakte de Obama-methode deze kwestie aan door veronderstellingen te maken over discontering, door te laten zien hoeveel minder een dollar volgend jaar (en het jaar daarna) waard zal zijn in vergelijking met vandaag. De Obama-regering hanteerde een jaarlijkse discontovoet van 3%, die impliceert dat we, om over 50 jaar 1 dollar te kunnen besparen, vandaag de dag bereid zijn slechts 22 cent uit te geven; om over 100 jaar 1 dollar te kunnen besparen, zijn we bereid minder dan 5 cent uit te geven.
Er is geen ethische rechtvaardiging om zo weinig gewicht toe te kennen aan het welzijn van toekomstige generaties. Maar er is ook geen economische reden als we rekening houden met de risicoʼs.
Wij betalen immers vandaag verzekeringspremies om morgen geen verliezen te lijden – met andere woorden, om de risicoʼs te beperken. We betalen bijvoorbeeld 1,20 dollar om volgend jaar gemiddeld 1 dollar terug te krijgen, omdat de verzekeringsmaatschappij het geld levert wanneer we dat nodig hebben – bijvoorbeeld na een auto-ongeluk of na een woningbrand. Bij uitgaven die toekomstige risicoʼs verlagen, is de passende discontovoet laag of zelfs negatief, zoals in dit voorbeeld, als de potentiële gevolgen immense verwoestingen kunnen inhouden.
Vandaag geld uitgeven aan klimaatmaatregelen is als het kopen van een verzekeringspolis, omdat het risico van toekomstige klimaatrampen erdoor verminderd wordt. Risico vertaalt zich dus in een lagere discontovoet en een hogere koolstofprijs.
Nu de regering-Biden zich heeft gecommitteerd aan de internationale doelstelling om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5-2°C, moet zij een tweede, meer betrouwbare manier om de SCC te berekenen omarmen. Het is eenvoudigweg de prijs die betaald moet worden om ons in staat te stellen de uitstoot voldoende te verminderen teneinde te voorkomen dat de wereld gevaarlijk opwarmt.
Dit is de prijs die de koolstofarme investeringen en innovaties die we nodig hebben, zal bevorderen en zal helpen onze steden minder verstopt en vervuild te maken. En er zal nog veel ander aanvullend beleid nodig zijn, waaronder overheidsinvesteringen en regelgeving. Zoals de internationale commissie voor koolstofbeprijzing, die wij mede hebben voorgezeten, in haar verslag van 2017 benadrukte: hoe succesvoller deze beleidsmaatregelen zijn bij het beteugelen van de CO2-uitstoot, des te lager de koolstofprijs in de toekomst zou kunnen zijn. Maar de waarschijnlijke SCC zou tegen 2030 dichter bij de 100 dollar per ton liggen dan bij de 50 dollar per ton die de regering-Obama heeft geraamd (bij een discontovoet van 3%). Een SCC aan de bovenkant van de marge van 50 tot 100 dollar, die we in 2017 hebben voorgesteld, is volkomen gepast, aangezien de doelstellingen van de overeenkomst van Parijs terecht ambitieuzer zijn geworden – een beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5°C en een netto-nulemissie tegen 2050.
Dit lijken misschien technische zaken die het best aan deskundigen kunnen worden overgelaten. Maar te veel deskundigen hebben onvoldoende rekening gehouden met de omvang van de klimaatrisicoʼs, het welzijn van toekomstige generaties en de mogelijkheden voor klimaatactie met de juiste prikkels.
De regering-Biden moet een prijskaartje aan koolstofverontreiniging hangen dat hoog genoeg is om de omvang en de urgentie van de maatregelen te bevorderen die nodig zijn om de verplichtingen na te komen die zij tegenover de Amerikanen en de rest van de wereld is aangegaan. De toekomst van onze planeet hangt ervan af.
To have unlimited access to our content including in-depth commentaries, book reviews, exclusive interviews, PS OnPoint and PS The Big Picture, please subscribe
A promising way to mobilize more climate finance for developing countries is to expand the use of “solidarity levies”: global levies on carbon dioxide emissions and other economic activities that channel proceeds to developing countries. The benefits of scaling up such measures would be far-reaching.
Log in/Register
Please log in or register to continue. Registration is free and requires only your email address.
LONDEN/NEW YORK – De Amerikaanse president Joe Biden verdient felicitaties voor zijn toezegging dat de Verenigde Staten zich opnieuw zullen aansluiten bij de wereldwijde inspanningen om de klimaatverandering tegen te gaan. Maar Amerika en de wereld moeten efficiënt op die uitdaging reageren. In dat verband is de executive order van Biden van 20 januari tot oprichting van een Interagency Working Group on the Social Cost of Greenhouse Gases een bijzonder belangrijke stap.
De werkgroep heeft tot taak een betere raming te maken van de kosten (in dollars) voor de samenleving (en de planeet) van iedere ton kooldioxide of andere broeikasgassen die in de atmosfeer wordt uitgestoten. Dit bedrag, dat de sociale kosten van koolstof wordt genoemd, geeft beleidsmakers en overheidsinstanties een basis om de voordelen te evalueren van overheidsprojecten en regelgeving die de CO2-uitstoot moeten beperken – of van enig project of regelgeving met mogelijk indirecte invloed op de uitstoot.
Als de werkgroep een laag bedrag vaststelt, zullen veel emissiebeperkende projecten en voorschriften geen doorgang vinden, omdat hun prijskaartje hoger zal zijn dan de geraamde klimaatvoordelen. Het is dus van vitaal belang dat het bedrag juist is – en met juist bedoelen we hoger dan het in het verleden is geweest.
In grote lijnen zijn er twee manieren om deze kosten te berekenen. De ene methode, die door de regering van president Barack Obama werd toegepast, bestaat erin de toekomstige schade van de uitstoot van een extra eenheid koolstof rechtstreeks in te schatten.
Helaas is het buitengewoon moeilijk om deze techniek goed uit te voeren. De manier waarop de regering-Obama dit deed, vertoonde grote fouten, wat leidde tot een te laag ingeschatte SCC van 50 dollar per ton in 2030 (in dollars van 2007). Zelfs voordat Donald Trump president werd, was de wereld – en de VS in het bijzonder – dus op weg om te weinig aan klimaatverandering te doen.
Het probleem was het gebruik door de regering-Obama van geïntegreerde evaluatiemodellen, die, zoals de naam al zegt, economie en milieuwetenschappen integreren om het verloop van de economie en het klimaat voor de komende eeuw of langer te kunnen berekenen. Integratie van economie en milieu is heel zinvol, maar het venijn zit hem in de details. Deze modellen zijn onbetrouwbaar gebleken en leveren sterk uiteenlopende ramingen op, die zeer gevoelig zijn voor bepaalde veronderstellingen.
Introductory Offer: Save 30% on PS Digital
Access every new PS commentary, our entire On Point suite of subscriber-exclusive content – including Longer Reads, Insider Interviews, Big Picture/Big Question, and Say More – and the full PS archive.
Subscribe Now
Een belangrijke uitkomst van een populaire versie van deze modellen is bijvoorbeeld dat wij een opwarming van de aarde met 3,5°C ten opzichte van het pre-industriële niveau moeten aanvaarden. Dit is veel hoger dan de limiet van 1,5-2°C die de internationale gemeenschap in het verdrag van Parijs van 2015 heeft vastgesteld. Het Intergovernmental Panel on Climate Change heeft zelfs benadrukt dat de risicoʼs van een opwarming van de aarde bij 2°C veel groter zijn dan bij 1,5°C, dus de risicoʼs bij 3,5°C zijn uiteraard nog véél groter.
De temperatuurstijging van 3,5°C is het gevolg van de aannamen in het model, waaronder het gevaarlijke verzuim om de extreme risicoʼs die ongelimiteerde klimaatverandering voor ons milieu, onze levens en onze economie inhoudt, serieus te nemen. Bovendien houden geïntegreerde evaluatiemodellen onvoldoende rekening met de potentiële rol van innovatie en toenemende schaalopbrengsten bij klimaatmaatregelen.
Een ander probleem met de Obama-methodologie is dat toekomstige generaties worden benadeeld. Een groot deel van het voordeel van het nu terugdringen van de emissies ligt in het vermijden van het risico van gevaarlijke klimaatverandering in de toekomst. Dit betekent dat we ons moeten afvragen in hoeverre we om onze kinderen en kleinkinderen geven. Als het antwoord ʻniet veelʼ is, dan hoeven we niet al te veel te doen. Maar als we wel om hen geven, moet dat op passende wijze in onze berekeningen tot uiting komen.
Formeel pakte de Obama-methode deze kwestie aan door veronderstellingen te maken over discontering, door te laten zien hoeveel minder een dollar volgend jaar (en het jaar daarna) waard zal zijn in vergelijking met vandaag. De Obama-regering hanteerde een jaarlijkse discontovoet van 3%, die impliceert dat we, om over 50 jaar 1 dollar te kunnen besparen, vandaag de dag bereid zijn slechts 22 cent uit te geven; om over 100 jaar 1 dollar te kunnen besparen, zijn we bereid minder dan 5 cent uit te geven.
Er is geen ethische rechtvaardiging om zo weinig gewicht toe te kennen aan het welzijn van toekomstige generaties. Maar er is ook geen economische reden als we rekening houden met de risicoʼs.
Wij betalen immers vandaag verzekeringspremies om morgen geen verliezen te lijden – met andere woorden, om de risicoʼs te beperken. We betalen bijvoorbeeld 1,20 dollar om volgend jaar gemiddeld 1 dollar terug te krijgen, omdat de verzekeringsmaatschappij het geld levert wanneer we dat nodig hebben – bijvoorbeeld na een auto-ongeluk of na een woningbrand. Bij uitgaven die toekomstige risicoʼs verlagen, is de passende discontovoet laag of zelfs negatief, zoals in dit voorbeeld, als de potentiële gevolgen immense verwoestingen kunnen inhouden.
Vandaag geld uitgeven aan klimaatmaatregelen is als het kopen van een verzekeringspolis, omdat het risico van toekomstige klimaatrampen erdoor verminderd wordt. Risico vertaalt zich dus in een lagere discontovoet en een hogere koolstofprijs.
Nu de regering-Biden zich heeft gecommitteerd aan de internationale doelstelling om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5-2°C, moet zij een tweede, meer betrouwbare manier om de SCC te berekenen omarmen. Het is eenvoudigweg de prijs die betaald moet worden om ons in staat te stellen de uitstoot voldoende te verminderen teneinde te voorkomen dat de wereld gevaarlijk opwarmt.
Dit is de prijs die de koolstofarme investeringen en innovaties die we nodig hebben, zal bevorderen en zal helpen onze steden minder verstopt en vervuild te maken. En er zal nog veel ander aanvullend beleid nodig zijn, waaronder overheidsinvesteringen en regelgeving. Zoals de internationale commissie voor koolstofbeprijzing, die wij mede hebben voorgezeten, in haar verslag van 2017 benadrukte: hoe succesvoller deze beleidsmaatregelen zijn bij het beteugelen van de CO2-uitstoot, des te lager de koolstofprijs in de toekomst zou kunnen zijn. Maar de waarschijnlijke SCC zou tegen 2030 dichter bij de 100 dollar per ton liggen dan bij de 50 dollar per ton die de regering-Obama heeft geraamd (bij een discontovoet van 3%). Een SCC aan de bovenkant van de marge van 50 tot 100 dollar, die we in 2017 hebben voorgesteld, is volkomen gepast, aangezien de doelstellingen van de overeenkomst van Parijs terecht ambitieuzer zijn geworden – een beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5°C en een netto-nulemissie tegen 2050.
Dit lijken misschien technische zaken die het best aan deskundigen kunnen worden overgelaten. Maar te veel deskundigen hebben onvoldoende rekening gehouden met de omvang van de klimaatrisicoʼs, het welzijn van toekomstige generaties en de mogelijkheden voor klimaatactie met de juiste prikkels.
De regering-Biden moet een prijskaartje aan koolstofverontreiniging hangen dat hoog genoeg is om de omvang en de urgentie van de maatregelen te bevorderen die nodig zijn om de verplichtingen na te komen die zij tegenover de Amerikanen en de rest van de wereld is aangegaan. De toekomst van onze planeet hangt ervan af.
Vertaling: Menno Grootveld