LONDEN – Overal in het Mondiale Noorden worden de budgetten voor buitenlandse hulp teruggeschroefd, maar nergens meer dan in de Verenigde Staten. In zijn eerste maand in het Witte Huis ontmantelde president Donald Trump het Amerikaanse Agentschap voor Internationale Ontwikkeling (USAID) en bevroor hij de buitenlandse hulp, waarbij hij deze bestempelde als verkwistend en frauduleus. Onlangs volgde het Verenigd Koninkrijk dit voorbeeld door zijn internationale hulpbudget in te ruilen voor hogere defensie-uitgaven.
Voorstanders van officiële ontwikkelingshulp (ODA) wijzen er terecht op dat deze levens redt en nationale belangen dient. Toch verandert dit niets aan het feit dat het hulpstelsel al jaren aan geloofwaardigheid en middelen inboet en een overtuigend narratief mist.
Op de komende VN-conferentie over ontwikkelingsfinanciering, die medio 2025 in Sevilla (Spanje) wordt gehouden, zal waarschijnlijk opnieuw de lang gekoesterde maar zelden behaalde doelstelling worden herhaald: de hoge-inkomenslanden zouden 0,7 procent van hun bruto nationaal inkomen (BNI) aan officiële ontwikkelingshulp (ODA) moeten besteden. Wat echter werkelijk nodig is, is een onafhankelijke commissie over de toekomst van het internationale hulpsysteem. Zo’n commissie zou een nieuwe politieke consensus kunnen smeden over de rechtvaardiging van buitenlandse hulp, en tegelijkertijd een visie kunnen formuleren voor een wereld na de hulp, waar velen nu om vragen. Zonder een grondige herijking en reset van de buitenlandse hulp dreigt het systeem te bezwijken onder een dood door duizend sneden. De ambitie om duurzame ontwikkeling te katalyseren zal dan onvervuld blijven, en een internationaal samenwerkingsregime van tachtig jaar zal waarschijnlijk instorten—zonder dat er een robuust alternatief voor in de plaats komt.
Het moderne wereldwijde hulpregime maakte al een broze indruk sinds de financiële crisis van 2008. Maar de terugtrekking van de VS is helemaal een enorme klap voor een systeem waarvan het doel is vastgelegd in artikel 55 van het VN-Handvest: ‘Het scheppen van omstandigheden van stabiliteit en welzijn die nodig zijn voor vreedzame en vriendschappelijke betrekkingen tussen naties.’ Amerika was lange tijd de belangrijkste pleitbezorger van deze doelen. In zijn inaugurele rede van 1949 riep president Harry Truman op tot een ‘gedurfd nieuw programma,’ gericht op het sturen van technologie en kapitaal om landen te helpen die gebukt gingen onder armoede, ziekte en ellende.
In de jaren vijftig begon Amerika buitenlandse hulp actief te promoten als een universele verplichting. Dit diende twee doelen: het spreiden van de financiële lasten, zodat de VS niet alleen hoefden op te draaien voor de kosten, en het versterken van de banden met anticommunistische bondgenoten door een gezamenlijke inspanning te leveren. Deze aanpak leidde in 1961 tot de oprichting van USAID door de toenmalige Amerikaanse president John F. Kennedy. Een decennium later hadden bijna alle Europese landen een of ander hulpprogramma, en werd het donor zijn synoniem met het behoren tot de moderne, ‘ontwikkelde’ wereld.
Toch begonnen de uitgaven aan buitenlandse hulp vrijwel onmiddellijk te dalen. Om de steun van donoren nieuw leven in te blazen, nodigde de Wereldbank in 1968 de voormalige Canadese premier Lester B. Pearson uit om een onafhankelijke commissie te leiden. Deze commissie had de taak om een nieuwe rechtvaardiging voor buitenlandse hulp te vinden. Met andere woorden, de Pearson Commissie zocht naar een overtuigend argument waarom de rijke landen, die zelf met binnenlandse problemen kampten, zich toch moesten bekommeren om de benarde situatie van de lage-inkomenslanden.
At a time of escalating global turmoil, there is an urgent need for incisive, informed analysis of the issues and questions driving the news – just what PS has always provided.
Subscribe to Digital or Digital Plus now to secure your discount.
Subscribe Now
Die vraag is vandaag de dag nog steeds relevant. Zelfs vóór Trump zijn pijlen richtte op de Amerikaanse buitenlandse hulp, werd de rechtvaardiging ervan steeds schameler. De afgelopen jaren hebben de landen van het Mondiale Noorden hun hulpbudgetten verschoven naar prioriteiten in het buitenlandbeleid die weliswaar voldoen aan de letter van de officiële ontwikkelingshulp, maar niet aan de geest ervan, zoals gedefinieerd door de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de OESO. Dit geldt bijvoorbeeld voor de ontwikkelingshulp aan Oekraïne, een middeninkomensland dat in 2023 de grootste ontvanger van buitenlandse hulp ooit werd, terwijl het aandeel van de hulp aan de armste landen daalde; maar ook voor de vluchtelingenopvang in eigen land, die in zeven landen inmiddels minstens een kwart van het hulpbudget opslokt. Nu ook andere overheidsprioriteiten steeds meer middelen aan de ontwikkelingshulp onttrekken, klinkt de claim van de OESO dat donoren in 2023 een recordbedrag aan buitenlandse hulp hebben uitgegeven, steeds holler.
Buitenlandse hulp is een makkelijk doelwit geworden in de hoge-inkomenslanden, waar begrotingstekorten, stijgende kosten van levensonderhoud en nieuwe zorgen over veiligheid de politieke agenda domineren. Vooral rechtse regeringen bestempelen buitenlandse hulp vaak als inefficiënt en ineffectief. In 2024 kondigden zeven nationale regeringen en de Europese Unie aan dat er tussen 2025 en 2029 in totaal 17,2 miljard dollar zou worden bezuinigd op de officiële ontwikkelingshulp. Intussen heeft de regering-Trump alleen al 60 miljard dollar geschrapt van het Amerikaanse hulpbudget, terwijl het Verenigd Koninkrijk zijn ontwikkelingshulp met ongeveer 7,6 miljard dollar per jaar zal verlagen. De op één na grootste donor ter wereld, Duitsland, gaf vorig jaar 27 miljard dollar minder uit aan buitenlandse hulp dan de VS. Het wordt voor elk land vrijwel onmogelijk om dat enorme financieringstekort op te vangen. Bovendien duidt het besluit van het Verenigd Koninkrijk erop dat er weinig animo is om de brokstukken op te rapen die Trumps bezuinigingen hebben achtergelaten.
Velen zien de crisis in de buitenlandse hulp als een kans om Afrika minder afhankelijk te maken van gepolitiseerde externe financiering. Dit zou kunnen door de mondiale handelsregels te hervormen, de kosten van kapitaal te verlagen en een nieuw samenwerkingsmodel op te bouwen, gericht op wereldwijde overheidsinvesteringen.
Maar bij zijn streven naar ‘Make America Great Again’ heeft Trump geen enkele interesse getoond in het bevorderen van dergelijke alternatieve visies en weinig begrip voor de waarde van soft power, die USAID decennialang heeft proberen te cultiveren. Daarom kan de afschaffing van USAID niet worden gezien als een normale fusie tussen de diplomatieke en de ontwikkelingssector van de overheid, zoals eerder gebeurde in Canada of het Verenigd Koninkrijk. Het is eerder een frontale aanval op de rol van Amerika als wereldwijde weldoener. Dit offensief heeft weinig invloed op de binnenlandse politiek, maar brengt hoge menselijke kosten met zich mee voor de miljoenen mensen die afhankelijk zijn van door hulp gefinancierde goederen en diensten.
De abrupte draai naar binnen van Amerika onderstreept de noodzaak om een nieuw model te ontwikkelen voor het mondiale hulpsysteem, nu de oude wereldorde verleden tijd is. Een manier om dit te doen is door een onafhankelijke evaluatie op hoog niveau van het wereldwijde hulpstelsel uit te voeren. Dit zou kunnen leiden tot een nieuw paradigma, dat niet afhankelijk is van de welwillendheid van één enkele donor. Een Pearson Commissie 2.0 zou nieuwe rechtvaardigingen voor internationale hulp kunnen formuleren, alternatieve financiële en beleidskaders kunnen presenteren, en nieuwe mondiale institutionele structuren kunnen onderzoeken om de afhankelijkheid van hulp te minimaliseren en de versnippering te verminderen. Tegelijkertijd moet zo’n nieuw systeem ervoor zorgen dat de meest kwetsbaren worden beschermd en toekomstige generaties een welvarende toekomst krijgen.
Nu deze forse bezuinigingen worden doorgevoerd, is het risico op een domino-effect reëel. Tenzij de internationale gemeenschap zich actief inzet om de onderliggende oorzaken van de huidige crisis te begrijpen en haalbare oplossingen te onderzoeken, zullen landen die nog steeds investeren in officiële ontwikkelingshulp zich mogelijk afvragen of ze niet simpelweg de stoelen aan het herschikken zijn op een zinkend schip.
To have unlimited access to our content including in-depth commentaries, book reviews, exclusive interviews, PS OnPoint and PS The Big Picture, please subscribe
According to the incoming chair of US President Donald Trump’s
Council of Economic Advisers, America runs large trade deficits and
struggles to compete in manufacturing because foreign demand for US
financial assets has made the dollar too strong. It is not a persuasive
argument.
is unpersuaded by the argument made by presidential advisers for unilaterally restructuring global trade.
By launching new trade wars and ordering the creation of a Bitcoin reserve, Donald Trump is assuming that US trade partners will pay any price to maintain access to the American market. But if he is wrong about that, the dominance of the US dollar, and all the advantages it confers, could be lost indefinitely.
doubts the US administration can preserve the greenback’s status while pursuing its trade and crypto policies.
Diane Coyle
suggests ways to account for “free” digital services in economic frameworks, considers how to prevent the emergence of AI monopolies, warns that cutting funding for basic research is tantamount to destroying the US economy’s foundations, and more.
LONDEN – Overal in het Mondiale Noorden worden de budgetten voor buitenlandse hulp teruggeschroefd, maar nergens meer dan in de Verenigde Staten. In zijn eerste maand in het Witte Huis ontmantelde president Donald Trump het Amerikaanse Agentschap voor Internationale Ontwikkeling (USAID) en bevroor hij de buitenlandse hulp, waarbij hij deze bestempelde als verkwistend en frauduleus. Onlangs volgde het Verenigd Koninkrijk dit voorbeeld door zijn internationale hulpbudget in te ruilen voor hogere defensie-uitgaven.
Voorstanders van officiële ontwikkelingshulp (ODA) wijzen er terecht op dat deze levens redt en nationale belangen dient. Toch verandert dit niets aan het feit dat het hulpstelsel al jaren aan geloofwaardigheid en middelen inboet en een overtuigend narratief mist.
Op de komende VN-conferentie over ontwikkelingsfinanciering, die medio 2025 in Sevilla (Spanje) wordt gehouden, zal waarschijnlijk opnieuw de lang gekoesterde maar zelden behaalde doelstelling worden herhaald: de hoge-inkomenslanden zouden 0,7 procent van hun bruto nationaal inkomen (BNI) aan officiële ontwikkelingshulp (ODA) moeten besteden. Wat echter werkelijk nodig is, is een onafhankelijke commissie over de toekomst van het internationale hulpsysteem. Zo’n commissie zou een nieuwe politieke consensus kunnen smeden over de rechtvaardiging van buitenlandse hulp, en tegelijkertijd een visie kunnen formuleren voor een wereld na de hulp, waar velen nu om vragen. Zonder een grondige herijking en reset van de buitenlandse hulp dreigt het systeem te bezwijken onder een dood door duizend sneden. De ambitie om duurzame ontwikkeling te katalyseren zal dan onvervuld blijven, en een internationaal samenwerkingsregime van tachtig jaar zal waarschijnlijk instorten—zonder dat er een robuust alternatief voor in de plaats komt.
Het moderne wereldwijde hulpregime maakte al een broze indruk sinds de financiële crisis van 2008. Maar de terugtrekking van de VS is helemaal een enorme klap voor een systeem waarvan het doel is vastgelegd in artikel 55 van het VN-Handvest: ‘Het scheppen van omstandigheden van stabiliteit en welzijn die nodig zijn voor vreedzame en vriendschappelijke betrekkingen tussen naties.’ Amerika was lange tijd de belangrijkste pleitbezorger van deze doelen. In zijn inaugurele rede van 1949 riep president Harry Truman op tot een ‘gedurfd nieuw programma,’ gericht op het sturen van technologie en kapitaal om landen te helpen die gebukt gingen onder armoede, ziekte en ellende.
In de jaren vijftig begon Amerika buitenlandse hulp actief te promoten als een universele verplichting. Dit diende twee doelen: het spreiden van de financiële lasten, zodat de VS niet alleen hoefden op te draaien voor de kosten, en het versterken van de banden met anticommunistische bondgenoten door een gezamenlijke inspanning te leveren. Deze aanpak leidde in 1961 tot de oprichting van USAID door de toenmalige Amerikaanse president John F. Kennedy. Een decennium later hadden bijna alle Europese landen een of ander hulpprogramma, en werd het donor zijn synoniem met het behoren tot de moderne, ‘ontwikkelde’ wereld.
Toch begonnen de uitgaven aan buitenlandse hulp vrijwel onmiddellijk te dalen. Om de steun van donoren nieuw leven in te blazen, nodigde de Wereldbank in 1968 de voormalige Canadese premier Lester B. Pearson uit om een onafhankelijke commissie te leiden. Deze commissie had de taak om een nieuwe rechtvaardiging voor buitenlandse hulp te vinden. Met andere woorden, de Pearson Commissie zocht naar een overtuigend argument waarom de rijke landen, die zelf met binnenlandse problemen kampten, zich toch moesten bekommeren om de benarde situatie van de lage-inkomenslanden.
Winter Sale: Save 40% on a new PS subscription
At a time of escalating global turmoil, there is an urgent need for incisive, informed analysis of the issues and questions driving the news – just what PS has always provided.
Subscribe to Digital or Digital Plus now to secure your discount.
Subscribe Now
Die vraag is vandaag de dag nog steeds relevant. Zelfs vóór Trump zijn pijlen richtte op de Amerikaanse buitenlandse hulp, werd de rechtvaardiging ervan steeds schameler. De afgelopen jaren hebben de landen van het Mondiale Noorden hun hulpbudgetten verschoven naar prioriteiten in het buitenlandbeleid die weliswaar voldoen aan de letter van de officiële ontwikkelingshulp, maar niet aan de geest ervan, zoals gedefinieerd door de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de OESO. Dit geldt bijvoorbeeld voor de ontwikkelingshulp aan Oekraïne, een middeninkomensland dat in 2023 de grootste ontvanger van buitenlandse hulp ooit werd, terwijl het aandeel van de hulp aan de armste landen daalde; maar ook voor de vluchtelingenopvang in eigen land, die in zeven landen inmiddels minstens een kwart van het hulpbudget opslokt. Nu ook andere overheidsprioriteiten steeds meer middelen aan de ontwikkelingshulp onttrekken, klinkt de claim van de OESO dat donoren in 2023 een recordbedrag aan buitenlandse hulp hebben uitgegeven, steeds holler.
Buitenlandse hulp is een makkelijk doelwit geworden in de hoge-inkomenslanden, waar begrotingstekorten, stijgende kosten van levensonderhoud en nieuwe zorgen over veiligheid de politieke agenda domineren. Vooral rechtse regeringen bestempelen buitenlandse hulp vaak als inefficiënt en ineffectief. In 2024 kondigden zeven nationale regeringen en de Europese Unie aan dat er tussen 2025 en 2029 in totaal 17,2 miljard dollar zou worden bezuinigd op de officiële ontwikkelingshulp. Intussen heeft de regering-Trump alleen al 60 miljard dollar geschrapt van het Amerikaanse hulpbudget, terwijl het Verenigd Koninkrijk zijn ontwikkelingshulp met ongeveer 7,6 miljard dollar per jaar zal verlagen. De op één na grootste donor ter wereld, Duitsland, gaf vorig jaar 27 miljard dollar minder uit aan buitenlandse hulp dan de VS. Het wordt voor elk land vrijwel onmogelijk om dat enorme financieringstekort op te vangen. Bovendien duidt het besluit van het Verenigd Koninkrijk erop dat er weinig animo is om de brokstukken op te rapen die Trumps bezuinigingen hebben achtergelaten.
Velen zien de crisis in de buitenlandse hulp als een kans om Afrika minder afhankelijk te maken van gepolitiseerde externe financiering. Dit zou kunnen door de mondiale handelsregels te hervormen, de kosten van kapitaal te verlagen en een nieuw samenwerkingsmodel op te bouwen, gericht op wereldwijde overheidsinvesteringen.
Maar bij zijn streven naar ‘Make America Great Again’ heeft Trump geen enkele interesse getoond in het bevorderen van dergelijke alternatieve visies en weinig begrip voor de waarde van soft power, die USAID decennialang heeft proberen te cultiveren. Daarom kan de afschaffing van USAID niet worden gezien als een normale fusie tussen de diplomatieke en de ontwikkelingssector van de overheid, zoals eerder gebeurde in Canada of het Verenigd Koninkrijk. Het is eerder een frontale aanval op de rol van Amerika als wereldwijde weldoener. Dit offensief heeft weinig invloed op de binnenlandse politiek, maar brengt hoge menselijke kosten met zich mee voor de miljoenen mensen die afhankelijk zijn van door hulp gefinancierde goederen en diensten.
De abrupte draai naar binnen van Amerika onderstreept de noodzaak om een nieuw model te ontwikkelen voor het mondiale hulpsysteem, nu de oude wereldorde verleden tijd is. Een manier om dit te doen is door een onafhankelijke evaluatie op hoog niveau van het wereldwijde hulpstelsel uit te voeren. Dit zou kunnen leiden tot een nieuw paradigma, dat niet afhankelijk is van de welwillendheid van één enkele donor. Een Pearson Commissie 2.0 zou nieuwe rechtvaardigingen voor internationale hulp kunnen formuleren, alternatieve financiële en beleidskaders kunnen presenteren, en nieuwe mondiale institutionele structuren kunnen onderzoeken om de afhankelijkheid van hulp te minimaliseren en de versnippering te verminderen. Tegelijkertijd moet zo’n nieuw systeem ervoor zorgen dat de meest kwetsbaren worden beschermd en toekomstige generaties een welvarende toekomst krijgen.
Nu deze forse bezuinigingen worden doorgevoerd, is het risico op een domino-effect reëel. Tenzij de internationale gemeenschap zich actief inzet om de onderliggende oorzaken van de huidige crisis te begrijpen en haalbare oplossingen te onderzoeken, zullen landen die nog steeds investeren in officiële ontwikkelingshulp zich mogelijk afvragen of ze niet simpelweg de stoelen aan het herschikken zijn op een zinkend schip.
Vertaling: Menno Grootveld