BERLIJN – Terwijl de Europese schuldencrisis wegebt lijkt er een volgende economische ramp op de loer te liggen; de prijs van energie. Sinds de vroege jaren 2000 zijn de gemiddelde elektriciteitsprijzen voor de Europese industrie min of meer verdubbeld en Europese bedrijven betalen nu twee keer zo veel voor gas als hun concurrenten in de VS. Vernietigt Europa’s hoogst ambitieuze klimaatbeleid (dat de kosten voor ‘slechte’ energiebronnen probeert te verhogen) de industriële basis van het continent?
Op het eerste gezicht lijken de getallen de onheilsprofeten te ondersteunen. Hoe kan zo’n groot prijsverschil geen impact hebben op de concurrentiepositie? Maar als hoge energieprijzen leiden tot een afnemende export, hoe kan het dan dat Duitsland, dat zich beroemt op sommige van de meest ambitieuze klimaatmaatregelen ter wereld, zijn export sinds 2000 verdubbeld heeft?
Empirisch bewijs laat zien dat het verder reduceren van de koolstofuitstoot in feite in veel gevallen zou kunnen helpen om industrieën concurrerender te maken. Het verkennen van dit potentieel zou niet alleen aanzienlijke mogelijkheden kunnen creëren om de klimaatverandering te bevechten, maar ook om de economische kracht van Europa op lange termijn te voeden.
Sinds 2005, toen de Europese Unie zijn Emissions Trading System introduceerde, heeft de Duitse industrie enorme winsten qua marktaandeel behaald, ondanks dat de energieprijzen veel sneller gestegen zijn dan in de VS en elders. Volgens schattingen van de OECD groeide de relatieve exportprestatie van het dure Duitsland van 2005 tot 2013 met 10%, terwijl de export van de VS slechts 1,2 % sneller groeide dan de vraag in de rest van de wereld. In 2013 daalden zowel de export uit Duitsland als de VS licht in relatieve begrippen, bepaald niet een teken van een door energie gedreven concurrentiekloof.
Het zelfde geldt zelfs ook, alhoewel op een bescheidener niveau, voor energie-intensieve industrieën zoals de chemische. Ondanks al hoge en stijgende energieprijzen is de Europese chemische industrie sinds 1995 gegroeid op ongeveer de zelfde snelheid als de rest van de economie. Vandaag de dag specialiseren chemische bedrijven uit de EU zich op hoogwaardige producten en Europa exporteert er veel meer van dan het importeert.
De reden is simpel; er komt meer, veel meer, kijken bij concurrentie dan energieprijzen. De schattingen voor Duitsland laten zelfs zien dat voor het grootste gedeelte van zijn industriële basis energiekosten verantwoordelijk zijn voor slechts 1,6% bruto toegevoegde waarde. Zelfs snel stijgende energieprijzen impliceren voor bedrijven dus maar een beperkte toegevoegde kostenlast.
Natuurlijk is deze last hoger voor industrieën zoals de chemische. Maar energie-intensieve industrieën profiteren gewoonlijk van vrijstellingen op koolstofkosten. En zelfs in deze sectoren moet concurrentie gedefinieerd worden in een veel bredere zin dan het simpelweg vergelijken van kostenstatistieken. Zo spelen factoren als hoog gekwalificeerde arbeid of de voordelen van de integratie in goed functionerend cluster bijvoorbeeld waarschijnlijk een grotere rol.
Het moge duidelijk zijn dat zulke overwegingen geen garantie bieden dat stijgende energieprijzen niet op enig moment serieus de Europese concurrentiepositie zullen uitdagen. Zo zijn nieuwe investeringen in chemische fabrieken nu al jaren maar langzaam gegroeid.
Maar, terwijl dit risico serieus genomen moet worden, suggereert de geschiedenis dat er zeker wel een uitweg kan zijn die niet het ongedaan maken van klimaatbeleid vereist. Het is vermeldenswaardig dat stijgende energieprijzen niet alleen vergezeld zijn gegaan van een relatief robuuste competitiviteit, maar ook door grote reducties in de CO2-uitstoot. De Europese chemische industrie heeft zijn uitstoot van broeikasgassen vergeleken met 1990 gehalveerd, terwijl de productie 20% groeide. Dit suggereert dat het snel verminderen van uitstoot soms zelfs kan helpen om de concurrentiepositie van een bedrijf vast te houden.
In een proefstudie van specifieke chemische producten voor de European Climate Foundation identificeerden experts van McKinsey een potentieel voor een verdere reductie van de CO2-uitstoot van 50-75%. Bovendien zou in een geschatte 60-70% van de gevallen het verkennen van de verdere mogelijkheden tot vermindering geen effect hebben op de concurrentiepositie van de industrie, of deze zelfs versterken. Dit omdat een groter vertrouwen op recycling bijvoorbeeld de kosten vermindert en zo de competitiviteit van het bedrijf vergroot terwijl de uitstoot gereduceerd wordt en nieuwe benaderingen zoals innovatie over de grenzen van verschillende sectoren worden aangejaagd.
Het zou zeker niet slim zijn om de Europese energierekening te laten exploderen in naam van een ambitieuze klimaatpolitiek. Er zijn slimmere manieren om uitstoot terug te dringen behalve het eenvoudigweg verhogen van de kosten voor de industrie en consumenten. Maar het zou net zo onzinnig zijn om een minder ambitieus beleid te willen invoeren, en daarmee de vooruitgang tot stilstand te brengen in het gevecht tegen klimaatverandering, zonder er zeker van te zijn dat dit de Europese concurrentiepositie zou verbeteren.
Het nieuwe paradigma zou zich moeten concentreren op het vinden van manieren om CO2-uistoot terug te dringen op manieren die uiteindelijk helpen om betere producten te produceren tegen lagere prijzen. Dit zal de Europese producenten ook helpen om nieuwe markten in opkomende landen te veroveren, waar steeds meer vraag zal ontstaan naar de hoogwaardige chemische producten die Europa al concurrerend produceert.
Het laatste wat een crisismoe Europa nodig heeft is een nieuwe concurrentiekloof. Maar ambitieuze klimaatdoelen zijn, zoals Duitsland en andere succesvolle Europese economieën hebben laten zien, niet het probleem. Ze zouden zelfs deel kunnen zijn van de oplossing.
Vertaling Melle Trap
BERLIJN – Terwijl de Europese schuldencrisis wegebt lijkt er een volgende economische ramp op de loer te liggen; de prijs van energie. Sinds de vroege jaren 2000 zijn de gemiddelde elektriciteitsprijzen voor de Europese industrie min of meer verdubbeld en Europese bedrijven betalen nu twee keer zo veel voor gas als hun concurrenten in de VS. Vernietigt Europa’s hoogst ambitieuze klimaatbeleid (dat de kosten voor ‘slechte’ energiebronnen probeert te verhogen) de industriële basis van het continent?
Op het eerste gezicht lijken de getallen de onheilsprofeten te ondersteunen. Hoe kan zo’n groot prijsverschil geen impact hebben op de concurrentiepositie? Maar als hoge energieprijzen leiden tot een afnemende export, hoe kan het dan dat Duitsland, dat zich beroemt op sommige van de meest ambitieuze klimaatmaatregelen ter wereld, zijn export sinds 2000 verdubbeld heeft?
Empirisch bewijs laat zien dat het verder reduceren van de koolstofuitstoot in feite in veel gevallen zou kunnen helpen om industrieën concurrerender te maken. Het verkennen van dit potentieel zou niet alleen aanzienlijke mogelijkheden kunnen creëren om de klimaatverandering te bevechten, maar ook om de economische kracht van Europa op lange termijn te voeden.
Sinds 2005, toen de Europese Unie zijn Emissions Trading System introduceerde, heeft de Duitse industrie enorme winsten qua marktaandeel behaald, ondanks dat de energieprijzen veel sneller gestegen zijn dan in de VS en elders. Volgens schattingen van de OECD groeide de relatieve exportprestatie van het dure Duitsland van 2005 tot 2013 met 10%, terwijl de export van de VS slechts 1,2 % sneller groeide dan de vraag in de rest van de wereld. In 2013 daalden zowel de export uit Duitsland als de VS licht in relatieve begrippen, bepaald niet een teken van een door energie gedreven concurrentiekloof.
Het zelfde geldt zelfs ook, alhoewel op een bescheidener niveau, voor energie-intensieve industrieën zoals de chemische. Ondanks al hoge en stijgende energieprijzen is de Europese chemische industrie sinds 1995 gegroeid op ongeveer de zelfde snelheid als de rest van de economie. Vandaag de dag specialiseren chemische bedrijven uit de EU zich op hoogwaardige producten en Europa exporteert er veel meer van dan het importeert.
De reden is simpel; er komt meer, veel meer, kijken bij concurrentie dan energieprijzen. De schattingen voor Duitsland laten zelfs zien dat voor het grootste gedeelte van zijn industriële basis energiekosten verantwoordelijk zijn voor slechts 1,6% bruto toegevoegde waarde. Zelfs snel stijgende energieprijzen impliceren voor bedrijven dus maar een beperkte toegevoegde kostenlast.
BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99
Subscribe now to gain access to insights and analyses from the world’s leading thinkers – starting at just $34.99 for your first year.
Subscribe Now
Natuurlijk is deze last hoger voor industrieën zoals de chemische. Maar energie-intensieve industrieën profiteren gewoonlijk van vrijstellingen op koolstofkosten. En zelfs in deze sectoren moet concurrentie gedefinieerd worden in een veel bredere zin dan het simpelweg vergelijken van kostenstatistieken. Zo spelen factoren als hoog gekwalificeerde arbeid of de voordelen van de integratie in goed functionerend cluster bijvoorbeeld waarschijnlijk een grotere rol.
Het moge duidelijk zijn dat zulke overwegingen geen garantie bieden dat stijgende energieprijzen niet op enig moment serieus de Europese concurrentiepositie zullen uitdagen. Zo zijn nieuwe investeringen in chemische fabrieken nu al jaren maar langzaam gegroeid.
Maar, terwijl dit risico serieus genomen moet worden, suggereert de geschiedenis dat er zeker wel een uitweg kan zijn die niet het ongedaan maken van klimaatbeleid vereist. Het is vermeldenswaardig dat stijgende energieprijzen niet alleen vergezeld zijn gegaan van een relatief robuuste competitiviteit, maar ook door grote reducties in de CO2-uitstoot. De Europese chemische industrie heeft zijn uitstoot van broeikasgassen vergeleken met 1990 gehalveerd, terwijl de productie 20% groeide. Dit suggereert dat het snel verminderen van uitstoot soms zelfs kan helpen om de concurrentiepositie van een bedrijf vast te houden.
In een proefstudie van specifieke chemische producten voor de European Climate Foundation identificeerden experts van McKinsey een potentieel voor een verdere reductie van de CO2-uitstoot van 50-75%. Bovendien zou in een geschatte 60-70% van de gevallen het verkennen van de verdere mogelijkheden tot vermindering geen effect hebben op de concurrentiepositie van de industrie, of deze zelfs versterken. Dit omdat een groter vertrouwen op recycling bijvoorbeeld de kosten vermindert en zo de competitiviteit van het bedrijf vergroot terwijl de uitstoot gereduceerd wordt en nieuwe benaderingen zoals innovatie over de grenzen van verschillende sectoren worden aangejaagd.
Het zou zeker niet slim zijn om de Europese energierekening te laten exploderen in naam van een ambitieuze klimaatpolitiek. Er zijn slimmere manieren om uitstoot terug te dringen behalve het eenvoudigweg verhogen van de kosten voor de industrie en consumenten. Maar het zou net zo onzinnig zijn om een minder ambitieus beleid te willen invoeren, en daarmee de vooruitgang tot stilstand te brengen in het gevecht tegen klimaatverandering, zonder er zeker van te zijn dat dit de Europese concurrentiepositie zou verbeteren.
Het nieuwe paradigma zou zich moeten concentreren op het vinden van manieren om CO2-uistoot terug te dringen op manieren die uiteindelijk helpen om betere producten te produceren tegen lagere prijzen. Dit zal de Europese producenten ook helpen om nieuwe markten in opkomende landen te veroveren, waar steeds meer vraag zal ontstaan naar de hoogwaardige chemische producten die Europa al concurrerend produceert.
Het laatste wat een crisismoe Europa nodig heeft is een nieuwe concurrentiekloof. Maar ambitieuze klimaatdoelen zijn, zoals Duitsland en andere succesvolle Europese economieën hebben laten zien, niet het probleem. Ze zouden zelfs deel kunnen zijn van de oplossing.
Vertaling Melle Trap