NEW YORK – Na jaren van mondiaal leiderschap op het gebied van het klimaatbeleid kijkt de Europese Unie met argusogen naar de plotselinge omarming door de Verenigde Staten van ambitieuze subsidies voor schone energie. Uiteindelijk is de Amerikaanse deelname aan de race naar schone energie goed nieuws voor zowel de planeet als Europa. Maar zal de vrijgevigheid van de VS ten aanzien van de eigen bedrijven in het kader van de recente Inflation Reduction Act (IRA) de industriële basis van Europa nog verder uithollen? Zal de vuile industrie naar het oosten en zuiden blijven verhuizen terwijl de schone over de Atlantische Oceaan naar het westen trekt?
Europa moet dit zien te voorkomen. Maar hoe moeten de EU-leiders te werk gaan?
Anders dan in de VS hebben de Europese beleidsmakers lang geluisterd naar de economen die suggeren dat koolstofbeprijzing de beste strategie is om de klimaatverandering aan te pakken. Dat betekent dat vuile energie duurder moet worden, in overeenstemming met de externe kosten die zij voor de samenleving meebrengt. Hoewel de EU-regeling voor de handel in emissierechten verre van perfect is, beprijst zij nu ongeveer de helft van de Europese koolstofvervuiling op ongeveer honderd euro per ton, en diverse nationale overheden in het blok hebben hun eigen koolstofbelasting geïntroduceerd. Dit alles is op zich niet voldoende. Maar het koolstofprijsbeleid van Europa is duidelijk veel beter dan de onvolledige lappendeken van Amerika en het volledig ontbreken van een federale koolstofprijs aldaar.
Nu hebben de Amerikaanse beleidsmakers schijnbaar voor de makkelijke weg gekozen door schone energie te subsidiëren in plaats van een prijskaartje te hangen aan vuile energie. Maar hoewel uitdelen van cadeautjes politiek makkelijker is dan belastingen heffen, is er in dit geval in feite een sterk economisch argument voor subsidies. Ja, Economie 101 vraagt om het beprijzen van negatieve externaliteiten, maar Economie 102 vraagt om het subsidiëren van positieve externaliteiten die voortkomen uit ‘al doende leren.’ Het argument is eenvoudig: de installatie van het duizendste, en vooral het miljoenste, zonnepaneel zal veel sneller en goedkoper zijn dan de installatie van het eerste, door alle efficiëntieverbeteringen die onderweg zijn ontwikkeld.
Dezelfde logica geldt voor onderzoek en ontwikkeling in het algemeen. Innovatoren die beslissen hoeveel zij in O&O zullen investeren, zullen doorgaans minder geld uitgeven dan sociaal optimaal is, omdat bij hun beslissingen doorgaans geen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat het resultaat ook anderen voordelen biedt. Ook dat vraagt om subsidies.
Beleidsmakers van Californië tot Duitsland hebben de logica van het al doende leren omarmd met subsidieregelingen voor zonne-energie die in het eerste jaar hoog beginnen en daarna vrijwel onmiddellijk afnemen. De Duitse feed-in tarieven (betalingen aan producenten van zonne-energie boven de marktprijs) begonnen met 0,40 euro per kilowattuur voor kleine zonne-installaties op daken, maar zijn sindsdien teruggebracht naar minder dan 0,15 euro. Die afbouw is terecht, aangezien zonne-energie de afgelopen jaren zo goedkoop is geworden. Het toont ook aan dat de subsidies hebben gewerkt.
At a time when democracy is under threat, there is an urgent need for incisive, informed analysis of the issues and questions driving the news – just what PS has always provided. Subscribe now and save $50 on a new subscription.
Subscribe Now
Terwijl de teruglevertarieven voor zonne-energie zijn gedaald, zijn de koolstofprijzen in de EU vertienvoudigd, van slechts tien euro naar honderd euro per ton. Hier schittert het klimaatbeleid van de EU. De Europese beleidsmakers zien in dat koolstofbeprijzing cruciaal is, en zij hebben naar dat inzicht gehandeld.
Maar noch koolstofbeprijzing, noch subsidiëring alleen is voldoende. Net zoals de VS een bladzijde uit het Europese boek over koolstofbeprijzing zouden moeten overnemen, zou Europa de VS moeten volgen bij het nastreven van groene subsidies. Vroege economische analyses van de IRA berekenen dat de bepalingen van de wetgeving, zoals de diverse belastingkredieten voor schone energie, een impliciete koolstofprijs van ongeveer twaalf dollar per ton creëren – nauwelijks een tiende van de expliciete prijs in Europa.
Welke redenen Europa in het verleden ook had om groene subsidies te vermijden, het Europese concurrentievermogen en de energiezekerheid vereisen dat deze in de context van de IRA opnieuw worden bekeken. China produceert momenteel de overgrote meerderheid van de schone-energietechnologieën in de wereld: driekwart van alle wereldwijd verkochte zonnepanelen en batterijen, meer dan de helft van alle windturbines en ongeveer de helft van alle elektrische voertuigen. Op het gebied van sommige schone technologieën, zoals warmtepompen, ligt Europa niet alleen achter op China, maar ook op Noord-Amerika, die respectievelijk 39 procent en 29 procent produceren, tegenover het Europese aandeel van zestien procent.
Deze afhankelijkheid van invoer vertaalt zich in aanzienlijke geopolitieke kwetsbaarheden. Vertrouwen op China voor zonnepanelen is misschien minder gevaarlijk dan vertrouwen op Rusland voor gas, maar dat maakt het nog niet verstandig. De EU moet dringend nieuwe prikkels creëren voor binnenlandse fabrikanten en investeren in een veerkrachtigere aanbodketen voor schone energie.
De IRA zou overal ter wereld moeten worden verwelkomd. Natuurlijk zal het onmiddellijke effect ervan zijn dat investeringen in schone energie in de VS worden bevorderd, en dat zal onvermijdelijk sommige buitenlandse fabrikanten en regeringen tegen de haren instrijken omdat het in de hele wereld tot krantenkoppen leidt over bedrijven die naar de VS worden gelokt. Maar het is belangrijk te bedenken dat economische groei geen nulsomspel is en schone groei evenmin.
In een recent artikel tonen Costas Arkolakis van Yale University en mijn collega Conor Walsh van de Columbia Business School aan dat de subsidies van de IRA zichzelf zullen terugbetalen door een toename van het mondiale bbp, dankzij de positieve spillover-effecten van de dynamiek van het ‘al doende leren.’ Dit betekent dat de EU en de rest van de wereld uiteindelijk zullen profiteren van de Amerikaanse subsidies. En de analyse van Arkolakis en Walsh houdt niet eens rekening met de positieve welvaartseffecten van de hulp bij de aanpak van de klimaatverandering. Tel die erbij op en de Amerikaanse subsidies voor schone energie (of toekomstige Europese subsidies) lijken een win-win-win.
De enorme kosten van een ongecontroleerde klimaatverandering stapelen zich al op en zouden voldoende moeten zijn om aan te tonen dat aan beide zijden van de Atlantische Oceaan en in de hele wereld veel meer moet worden gedaan. Van hun kant zouden de Amerikaanse beleidsmakers moeten erkennen dat hun langverbeide streven naar schone energie enorm zou worden versterkt door aanvullende maatregelen om vervuilers te laten betalen voor de kosten van hun vervuiling.
De EU moet intussen de aantoonbaar makkelijkere stap zetten naar het verhogen van haar eigen subsidies voor schone energie. Zij kan en moet zich dat veroorloven. Het resultaat zal een race naar de top zijn, met de wereldeconomie en de planeet als duidelijke winnaars – een werkelijk zeldzame gebeurtenis in de annalen van de wereldwijde economische concurrentie.
To have unlimited access to our content including in-depth commentaries, book reviews, exclusive interviews, PS OnPoint and PS The Big Picture, please subscribe
Bashar al-Assad’s fall from power has created an opportunity for the political and economic reconstruction of a key Arab state. But the record of efforts to stabilize post-conflict societies in the Middle East is littered with failure, and the next few months will most likely determine Syria's political trajectory.
say that Syrians themselves must do the hard work, but multilateral assistance has an important role to play.
The US president-elect has vowed to round up illegal immigrants and raise tariffs, but he will probably fail to reinvigorate the economy for the masses, who will watch the rich get richer on crypto and AI. America has been here before, and if Trump doesn’t turn on the business class and lay the blame at its feet, someone else will.
thinks the next president will be forced to choose between big business and the forgotten man.
NEW YORK – Na jaren van mondiaal leiderschap op het gebied van het klimaatbeleid kijkt de Europese Unie met argusogen naar de plotselinge omarming door de Verenigde Staten van ambitieuze subsidies voor schone energie. Uiteindelijk is de Amerikaanse deelname aan de race naar schone energie goed nieuws voor zowel de planeet als Europa. Maar zal de vrijgevigheid van de VS ten aanzien van de eigen bedrijven in het kader van de recente Inflation Reduction Act (IRA) de industriële basis van Europa nog verder uithollen? Zal de vuile industrie naar het oosten en zuiden blijven verhuizen terwijl de schone over de Atlantische Oceaan naar het westen trekt?
Europa moet dit zien te voorkomen. Maar hoe moeten de EU-leiders te werk gaan?
Anders dan in de VS hebben de Europese beleidsmakers lang geluisterd naar de economen die suggeren dat koolstofbeprijzing de beste strategie is om de klimaatverandering aan te pakken. Dat betekent dat vuile energie duurder moet worden, in overeenstemming met de externe kosten die zij voor de samenleving meebrengt. Hoewel de EU-regeling voor de handel in emissierechten verre van perfect is, beprijst zij nu ongeveer de helft van de Europese koolstofvervuiling op ongeveer honderd euro per ton, en diverse nationale overheden in het blok hebben hun eigen koolstofbelasting geïntroduceerd. Dit alles is op zich niet voldoende. Maar het koolstofprijsbeleid van Europa is duidelijk veel beter dan de onvolledige lappendeken van Amerika en het volledig ontbreken van een federale koolstofprijs aldaar.
Nu hebben de Amerikaanse beleidsmakers schijnbaar voor de makkelijke weg gekozen door schone energie te subsidiëren in plaats van een prijskaartje te hangen aan vuile energie. Maar hoewel uitdelen van cadeautjes politiek makkelijker is dan belastingen heffen, is er in dit geval in feite een sterk economisch argument voor subsidies. Ja, Economie 101 vraagt om het beprijzen van negatieve externaliteiten, maar Economie 102 vraagt om het subsidiëren van positieve externaliteiten die voortkomen uit ‘al doende leren.’ Het argument is eenvoudig: de installatie van het duizendste, en vooral het miljoenste, zonnepaneel zal veel sneller en goedkoper zijn dan de installatie van het eerste, door alle efficiëntieverbeteringen die onderweg zijn ontwikkeld.
Dezelfde logica geldt voor onderzoek en ontwikkeling in het algemeen. Innovatoren die beslissen hoeveel zij in O&O zullen investeren, zullen doorgaans minder geld uitgeven dan sociaal optimaal is, omdat bij hun beslissingen doorgaans geen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat het resultaat ook anderen voordelen biedt. Ook dat vraagt om subsidies.
Beleidsmakers van Californië tot Duitsland hebben de logica van het al doende leren omarmd met subsidieregelingen voor zonne-energie die in het eerste jaar hoog beginnen en daarna vrijwel onmiddellijk afnemen. De Duitse feed-in tarieven (betalingen aan producenten van zonne-energie boven de marktprijs) begonnen met 0,40 euro per kilowattuur voor kleine zonne-installaties op daken, maar zijn sindsdien teruggebracht naar minder dan 0,15 euro. Die afbouw is terecht, aangezien zonne-energie de afgelopen jaren zo goedkoop is geworden. Het toont ook aan dat de subsidies hebben gewerkt.
HOLIDAY SALE: PS for less than $0.7 per week
At a time when democracy is under threat, there is an urgent need for incisive, informed analysis of the issues and questions driving the news – just what PS has always provided. Subscribe now and save $50 on a new subscription.
Subscribe Now
Terwijl de teruglevertarieven voor zonne-energie zijn gedaald, zijn de koolstofprijzen in de EU vertienvoudigd, van slechts tien euro naar honderd euro per ton. Hier schittert het klimaatbeleid van de EU. De Europese beleidsmakers zien in dat koolstofbeprijzing cruciaal is, en zij hebben naar dat inzicht gehandeld.
Maar noch koolstofbeprijzing, noch subsidiëring alleen is voldoende. Net zoals de VS een bladzijde uit het Europese boek over koolstofbeprijzing zouden moeten overnemen, zou Europa de VS moeten volgen bij het nastreven van groene subsidies. Vroege economische analyses van de IRA berekenen dat de bepalingen van de wetgeving, zoals de diverse belastingkredieten voor schone energie, een impliciete koolstofprijs van ongeveer twaalf dollar per ton creëren – nauwelijks een tiende van de expliciete prijs in Europa.
Welke redenen Europa in het verleden ook had om groene subsidies te vermijden, het Europese concurrentievermogen en de energiezekerheid vereisen dat deze in de context van de IRA opnieuw worden bekeken. China produceert momenteel de overgrote meerderheid van de schone-energietechnologieën in de wereld: driekwart van alle wereldwijd verkochte zonnepanelen en batterijen, meer dan de helft van alle windturbines en ongeveer de helft van alle elektrische voertuigen. Op het gebied van sommige schone technologieën, zoals warmtepompen, ligt Europa niet alleen achter op China, maar ook op Noord-Amerika, die respectievelijk 39 procent en 29 procent produceren, tegenover het Europese aandeel van zestien procent.
Deze afhankelijkheid van invoer vertaalt zich in aanzienlijke geopolitieke kwetsbaarheden. Vertrouwen op China voor zonnepanelen is misschien minder gevaarlijk dan vertrouwen op Rusland voor gas, maar dat maakt het nog niet verstandig. De EU moet dringend nieuwe prikkels creëren voor binnenlandse fabrikanten en investeren in een veerkrachtigere aanbodketen voor schone energie.
De IRA zou overal ter wereld moeten worden verwelkomd. Natuurlijk zal het onmiddellijke effect ervan zijn dat investeringen in schone energie in de VS worden bevorderd, en dat zal onvermijdelijk sommige buitenlandse fabrikanten en regeringen tegen de haren instrijken omdat het in de hele wereld tot krantenkoppen leidt over bedrijven die naar de VS worden gelokt. Maar het is belangrijk te bedenken dat economische groei geen nulsomspel is en schone groei evenmin.
In een recent artikel tonen Costas Arkolakis van Yale University en mijn collega Conor Walsh van de Columbia Business School aan dat de subsidies van de IRA zichzelf zullen terugbetalen door een toename van het mondiale bbp, dankzij de positieve spillover-effecten van de dynamiek van het ‘al doende leren.’ Dit betekent dat de EU en de rest van de wereld uiteindelijk zullen profiteren van de Amerikaanse subsidies. En de analyse van Arkolakis en Walsh houdt niet eens rekening met de positieve welvaartseffecten van de hulp bij de aanpak van de klimaatverandering. Tel die erbij op en de Amerikaanse subsidies voor schone energie (of toekomstige Europese subsidies) lijken een win-win-win.
De enorme kosten van een ongecontroleerde klimaatverandering stapelen zich al op en zouden voldoende moeten zijn om aan te tonen dat aan beide zijden van de Atlantische Oceaan en in de hele wereld veel meer moet worden gedaan. Van hun kant zouden de Amerikaanse beleidsmakers moeten erkennen dat hun langverbeide streven naar schone energie enorm zou worden versterkt door aanvullende maatregelen om vervuilers te laten betalen voor de kosten van hun vervuiling.
De EU moet intussen de aantoonbaar makkelijkere stap zetten naar het verhogen van haar eigen subsidies voor schone energie. Zij kan en moet zich dat veroorloven. Het resultaat zal een race naar de top zijn, met de wereldeconomie en de planeet als duidelijke winnaars – een werkelijk zeldzame gebeurtenis in de annalen van de wereldwijde economische concurrentie.