LONDEN – De landbouwsector raakt ontwricht. Over de hele wereld verlaten veehouders het land, richten beleidsmakers zich op de schadelijke ecologische en sociale gevolgen van de industriële vleesproductie, en stappen consumenten af van vlees om gezondere, duurzamere alternatieven te omarmen. Nu de sector op een kruispunt staat, moeten beleidsmakers in de overheid, de industrie en het maatschappelijk middenveld lering trekken uit de grote transities in andere sectoren en zich voorbereiden.
De voorbereiding vereist een zorgvuldige inventarisatie van de behoeften van boeren, werknemers en consumenten. Terwijl boeren ouder worden en het land verlaten voor andere bezigheden of voor hun pensioen, heeft de landbouwsector moeite om nieuwkomers aan te trekken – en niet alleen in de rijkere geïndustrialiseerde landen. Voor elke boer onder de veertig jaar zijn er in Europa drie boven de 65 jaar; en van Afrika bezuiden de Sahara tot Azië, Latijns-Amerika en het Caribisch gebied neemt het aantal ouderen op het platteland toe, terwijl het aantal jongeren afneemt.
Tezelfdertijd worden de landbouwbedrijven steeds groter en komen kleine landbouwbedrijven in de verdrukking. Door de moeilijke economische situatie van de landbouw en de macht van een klein aantal gevestigde reuzen in de sector, worden landbouwbedrijven geconsolideerd in naam van de efficiëntie en schaalvoordelen. Als gevolg daarvan heeft de Europese Unie tussen 2005 en 2020 ruim een derde van haar landbouwbedrijven en veertig procent van haar veeteeltbedrijven verloren. Beleidsmakers moeten zich dus afvragen of en hoe familiebedrijven kunnen worden beschermd en hoe de risico’s van schendingen van het dierenwelzijn, slechte arbeidsomstandigheden en ziekten die inherent zijn aan de industriële veehouderij, kunnen worden vermeden.
Beleidsmakers worden zich ook bewust van het overtuigende bewijs dat de industriële vleesproductie schadelijk is voor het milieu. Terwijl de landbouw verantwoordelijk is voor bijna een derde van alle broeikasgasemissies, draagt alleen al de veeteelt (met name die van runderen) bijna vijftien procent bij. Bovendien is de veeteelt de belangrijkste oorzaak van ontbossing en biodiversiteitsverlies. Bossen worden vernietigd om land vrij te maken, niet alleen voor het weiden van dieren, maar ook voor de extra gewassen die nodig zijn om die dieren te voeden. Alleen al de rundvleesproductie neemt ongeveer zestig procent van het landbouwareaal in beslag, hoewel deze sector wereldwijd minder dan twee procent van de totale calorieconsumptie voor zijn rekening neemt.
In Spanje is de vervuiling door fabrieksboerderijen zo alomtegenwoordig dat varkensmest bijna een kwart van al het grond- en oppervlaktewater in het land heeft vervuild. Geen wonder dat de toezichthouders dringend op zoek zijn naar manieren om de vervuiling door de veeteelt aan te pakken en meer te produceren op minder land. Gezien het toenemende risico dat besmettelijke ziekten via de industriële veehouderij van dieren op mensen worden overgedragen (zoönosen), zal de impuls voor strengere regelgeving alleen maar groter worden.
Hoewel landbouw en veehouderij traditioneel zijn uitgesloten van de meeste emissiereductieregelingen, werken beleidsmakers in Denemarken, Nederland en Nieuw-Zeeland al aan het dichten van deze kloof, en veel andere landen zullen spoedig volgen. De vraag is nu niet of er meer regelgeving voor de veehouderij zal komen, maar welke vorm die zal aannemen. Zowel boeren als bedrijven moeten bereid zijn zich aan te passen aan de veranderingen die nu onvermijdelijk zijn.
Ten slotte stappen ook de consumenten af van vlees en zuivel. De afgelopen tien jaar is de gemiddelde vleesconsumptie in het Verenigd Koninkrijk met bijna zeventien procent en in Duitsland met elf procent gedaald. Ondanks een recente vertraging groeit de consumptie van alternatieve eiwitten – een voedingsbron die slechts een fractie van de negatieve effecten van traditionele vleesproducten op het milieu en het dierenwelzijn veroorzaakt. In de EU, maar ook in landen als Thailand en Zuid-Afrika, neemt de verkoop van plantaardig vlees en plantaardige melk over de hele linie al toe. Wanneer deze producten qua smaak en prijs gelijkwaardig worden aan vlees, zou de populariteit ervan bij de consument wel eens heel snel kunnen toenemen.
Ook het overheidsbeleid speelt een rol. De veeteelt wordt in veel landen zwaar gesubsidieerd vanwege de lage marges en de hoge schulden. Als de verkoop daalt, zullen de dalende inkomsten waarschijnlijk aanzienlijke gevolgen hebben voor het welzijn van de boeren en andere werknemers die aan de industriële vleesproductiesystemen zijn gebonden.
Gezien de complexiteit van deze op elkaar inwerkende trends moeten beleidsmakers en leiders uit het bedrijfsleven dit probleem nu aanpakken. De ervaring van andere sectoren die zijn begonnen met decarboniseren – niet in de laatste plaats de energiesector – leert dat een geplande en geleide transitie altijd beter is dan een ad hoc, onbeheerd proces.
Men hoeft niet verder te kijken dan de boerenprotesten van vorig jaar in Nederland of Nieuw-Zeeland om te zien hoe abrupt het klimaatbeleid kan worden verstoord wanneer werknemers en gemeenschappen zich buitengesloten voelen. Helaas hebben we nog maar een beperkt inzicht in hoe het beleid en de maatregelen van het bedrijfsleven het best kunnen worden geïntegreerd om de emissies van het voedselsysteem te verminderen en tegelijkertijd de bestaansmiddelen te beschermen. Aangezien verzet tegen verandering geen optie is, doen beleidsmakers en leiders uit het bedrijfsleven er goed aan om na te denken over hoe zij de komende jaren de verandering in goede banen kunnen leiden.
Vertaling: Menno Grootveld
LONDEN – De landbouwsector raakt ontwricht. Over de hele wereld verlaten veehouders het land, richten beleidsmakers zich op de schadelijke ecologische en sociale gevolgen van de industriële vleesproductie, en stappen consumenten af van vlees om gezondere, duurzamere alternatieven te omarmen. Nu de sector op een kruispunt staat, moeten beleidsmakers in de overheid, de industrie en het maatschappelijk middenveld lering trekken uit de grote transities in andere sectoren en zich voorbereiden.
De voorbereiding vereist een zorgvuldige inventarisatie van de behoeften van boeren, werknemers en consumenten. Terwijl boeren ouder worden en het land verlaten voor andere bezigheden of voor hun pensioen, heeft de landbouwsector moeite om nieuwkomers aan te trekken – en niet alleen in de rijkere geïndustrialiseerde landen. Voor elke boer onder de veertig jaar zijn er in Europa drie boven de 65 jaar; en van Afrika bezuiden de Sahara tot Azië, Latijns-Amerika en het Caribisch gebied neemt het aantal ouderen op het platteland toe, terwijl het aantal jongeren afneemt.
Tezelfdertijd worden de landbouwbedrijven steeds groter en komen kleine landbouwbedrijven in de verdrukking. Door de moeilijke economische situatie van de landbouw en de macht van een klein aantal gevestigde reuzen in de sector, worden landbouwbedrijven geconsolideerd in naam van de efficiëntie en schaalvoordelen. Als gevolg daarvan heeft de Europese Unie tussen 2005 en 2020 ruim een derde van haar landbouwbedrijven en veertig procent van haar veeteeltbedrijven verloren. Beleidsmakers moeten zich dus afvragen of en hoe familiebedrijven kunnen worden beschermd en hoe de risico’s van schendingen van het dierenwelzijn, slechte arbeidsomstandigheden en ziekten die inherent zijn aan de industriële veehouderij, kunnen worden vermeden.
Beleidsmakers worden zich ook bewust van het overtuigende bewijs dat de industriële vleesproductie schadelijk is voor het milieu. Terwijl de landbouw verantwoordelijk is voor bijna een derde van alle broeikasgasemissies, draagt alleen al de veeteelt (met name die van runderen) bijna vijftien procent bij. Bovendien is de veeteelt de belangrijkste oorzaak van ontbossing en biodiversiteitsverlies. Bossen worden vernietigd om land vrij te maken, niet alleen voor het weiden van dieren, maar ook voor de extra gewassen die nodig zijn om die dieren te voeden. Alleen al de rundvleesproductie neemt ongeveer zestig procent van het landbouwareaal in beslag, hoewel deze sector wereldwijd minder dan twee procent van de totale calorieconsumptie voor zijn rekening neemt.
In Spanje is de vervuiling door fabrieksboerderijen zo alomtegenwoordig dat varkensmest bijna een kwart van al het grond- en oppervlaktewater in het land heeft vervuild. Geen wonder dat de toezichthouders dringend op zoek zijn naar manieren om de vervuiling door de veeteelt aan te pakken en meer te produceren op minder land. Gezien het toenemende risico dat besmettelijke ziekten via de industriële veehouderij van dieren op mensen worden overgedragen (zoönosen), zal de impuls voor strengere regelgeving alleen maar groter worden.
Hoewel landbouw en veehouderij traditioneel zijn uitgesloten van de meeste emissiereductieregelingen, werken beleidsmakers in Denemarken, Nederland en Nieuw-Zeeland al aan het dichten van deze kloof, en veel andere landen zullen spoedig volgen. De vraag is nu niet of er meer regelgeving voor de veehouderij zal komen, maar welke vorm die zal aannemen. Zowel boeren als bedrijven moeten bereid zijn zich aan te passen aan de veranderingen die nu onvermijdelijk zijn.
BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99
Subscribe now to gain access to insights and analyses from the world’s leading thinkers – starting at just $34.99 for your first year.
Subscribe Now
Ten slotte stappen ook de consumenten af van vlees en zuivel. De afgelopen tien jaar is de gemiddelde vleesconsumptie in het Verenigd Koninkrijk met bijna zeventien procent en in Duitsland met elf procent gedaald. Ondanks een recente vertraging groeit de consumptie van alternatieve eiwitten – een voedingsbron die slechts een fractie van de negatieve effecten van traditionele vleesproducten op het milieu en het dierenwelzijn veroorzaakt. In de EU, maar ook in landen als Thailand en Zuid-Afrika, neemt de verkoop van plantaardig vlees en plantaardige melk over de hele linie al toe. Wanneer deze producten qua smaak en prijs gelijkwaardig worden aan vlees, zou de populariteit ervan bij de consument wel eens heel snel kunnen toenemen.
Ook het overheidsbeleid speelt een rol. De veeteelt wordt in veel landen zwaar gesubsidieerd vanwege de lage marges en de hoge schulden. Als de verkoop daalt, zullen de dalende inkomsten waarschijnlijk aanzienlijke gevolgen hebben voor het welzijn van de boeren en andere werknemers die aan de industriële vleesproductiesystemen zijn gebonden.
Gezien de complexiteit van deze op elkaar inwerkende trends moeten beleidsmakers en leiders uit het bedrijfsleven dit probleem nu aanpakken. De ervaring van andere sectoren die zijn begonnen met decarboniseren – niet in de laatste plaats de energiesector – leert dat een geplande en geleide transitie altijd beter is dan een ad hoc, onbeheerd proces.
Men hoeft niet verder te kijken dan de boerenprotesten van vorig jaar in Nederland of Nieuw-Zeeland om te zien hoe abrupt het klimaatbeleid kan worden verstoord wanneer werknemers en gemeenschappen zich buitengesloten voelen. Helaas hebben we nog maar een beperkt inzicht in hoe het beleid en de maatregelen van het bedrijfsleven het best kunnen worden geïntegreerd om de emissies van het voedselsysteem te verminderen en tegelijkertijd de bestaansmiddelen te beschermen. Aangezien verzet tegen verandering geen optie is, doen beleidsmakers en leiders uit het bedrijfsleven er goed aan om na te denken over hoe zij de komende jaren de verandering in goede banen kunnen leiden.
Vertaling: Menno Grootveld