imweber7_Dave ReedeDesign Pics EditorialUniversal Images Group via Getty Images_grain storage Dave Reede/Design Pics Editorial/Universal Images Group via Getty Images

Een buffer opbouwen tegen voedselprijsschokken

BOSTON – Van de zeventien Duurzame Ontwikkelingsdoelen die tegen 2030 bereikt moeten zijn, werd het uitbannen van de honger ooit gezien als de meest haalbare. Maar in de nasleep van de COVID-19-pandemie en de Russische invasie in Oekraïne is vijftien jaar vooruitgang op het gebied van het verbeteren van de toegang tot voedsel verloren gegaan. Hoewel de wereldwijde landbouwproductie ruimschoots voldoende is om aan de voedingsbehoeften van de wereld te voldoen, is de voedselonzekerheid aanzienlijk en neemt ze overal toe, zelfs in rijke landen. Vooral zorgwekkend is de aanzienlijke toename van de honger in lageinkomenslanden.

Deze schadelijke ommekeer is te wijten aan de stijgende voedselprijzen. Erger nog, er zullen waarschijnlijk meer van dit soort schokken komen naarmate de klimaatverandering verergert en de geopolitieke spanningen toenemen. De G20, dit jaar onder het voorzitterschap van Brazilië en in 2025 onder het voorzitterschap van Zuid-Afrika, moet een nieuw stabiliseringsdraaiboek opstellen om deze risico’s aan te pakken.

Hoewel de voedselprijzen wereldwijd zijn gedaald na hun piek in 2022, zijn ze in veel landen hoog gebleven of blijven stijgen, waarbij de sterkste stijgingen zich vaak voordoen in de armste economieën. In september 2023 was de voedselprijsindex van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties met ongeveer 11,5 procent gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar. In diezelfde periode stegen de gemiddelde voedselprijzen in lageinkomenslanden met 30 procent – een alarmerende situatie, aangezien mensen in deze landen 30 tot 60 procent van hun besteedbaar inkomen aan voedsel uitgeven.

Een belangrijke reden voor de aanhoudende voedselprijsinflatie in het Mondiale Zuiden, ondanks de wereldwijd afnemende landbouwprijzen, is de valutadepreciatie, waardoor geïmporteerd voedsel en brandstof duurder zijn geworden. De instroom van kapitaal in de ontwikkelingslanden na de wereldwijde financiële crisis van 2008, gedreven door de kwantitatieve versoepeling in de geavanceerde economieën, is de afgelopen jaren omgekeerd na renteverhogingen in de Verenigde Staten en Europa. Deze uitstroom van kapitaal heeft de valuta’s van ontwikkelingslanden verzwakt, waardoor hun eigen centrale banken gedwongen werden om de rente te verhogen, zelfs met het risico dat dit een economische neergang zou veroorzaken. Tegelijkertijd hebben de rentestijgingen geleid tot hoge kosten voor de schuldendienst, waardoor de buitenlandse reserves van deze landen uitgeput raken en hun vermogen om voedselimporten te betalen wordt belemmerd.

De afhankelijkheid van de ontwikkelingslanden van de wereldwijde grondstoffen- en kapitaalmarkten ondermijnt hun inspanningen om de voedselzekerheid te garanderen. Om dit tegen te gaan moeten de ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden samenwerken om internationale strategieën te ontwikkelen die gericht zijn op het reguleren van de financiële en grondstoffenmarkten, en op het aanpakken van de problemen met de staatsschulden. Maar zelfs zonder een dergelijke samenwerking kunnen de ontwikkelingslanden de destructieve effecten van deze afhankelijkheid verminderen door partnerschappen aan te gaan voor het aanleggen van buffervoorraden van essentiële grondstoffen en het coördineren van het beleid voor het beheer van de kapitaalrekening.

Publieke buffervoorraden van bepaalde basisproducten – vooral granen – kunnen helpen om prijspieken te voorkomen, die de consument schaden, en prijsdalingen te vermijden, die de boeren schaden. Sommige landen, waaronder India en China, maken al lang gebruik van buffervoorraden om dergelijke anticyclische openmarktoperaties mogelijk te maken en om de bevoorrading in noodsituaties te garanderen. Een ander voordeel van buffervoorraden is dat ze overheden in staat stellen om een aankoopbeleid te voeren dat duurzame teeltpraktijken en gewasdiversificatie stimuleert.

Landen die niet over de begrotingsruimte beschikken om aanzienlijke buffervoorraden aan te leggen, zouden kunnen samenwerken met regionale partners om gezamenlijke voorraden te creëren. Zuid-Afrika, de grootste economie van het Afrikaanse continent, zou bijvoorbeeld het voortouw kunnen nemen in een regionaal initiatief voor buffervoorraden in coördinatie met de Afrikaanse Unie.

De ontwikkelingslanden moeten ook overwegen een macroprudentieel beleid en een beleid voor het beheer van de kapitaalrekening te voeren om destabiliserende kapitaalstromen te voorkomen. Dergelijk beleid kan bestaan uit het invoeren van limieten en het vaststellen van minimum lock-in periodes voor buitenlandse investeringen in lokale financiële activa, het opleggen van reservevereisten voor instromen, en het hanteren van verschillende belastingtarieven voor het binnenlands en buitenlands bezit van activa. Regeringen in het Mondiale Zuiden hebben deze aanpak in de jaren negentig met succes toegepast en zouden dat opnieuw moeten doen.

De centrale banken van de rijke landen zijn begonnen met het verlagen van de rentetarieven vanwege de afkoelende inflatie. De verwachte toename van de mondiale liquiditeit zou het makkelijker moeten maken om een beleid voor het beheer van de kapitaalrekening te implementeren, terwijl dit nu, omdat de financiële omstandigheden nog krapper zijn, de kapitaalvlucht zou kunnen verergeren. Bovendien hebben de ontwikkelingslanden minder kans op een reactie van de mondiale financiële centra als ze hun inspanningen om de kapitaalrekeningen te beheren coördineren in plaats van dat op eigen houtje te doen. Als grote middeninkomenslanden bevinden Brazilië en Zuid-Afrika zich in een goede positie om het voortouw te nemen bij deze inspanning.

Ten slotte moet er strikter toezicht komen op de grondstoffenmarkten, waarvan de belangrijkste in de VS en Europa gevestigd zijn. De regeringen daar zouden moeten eisen dat alle grondstoffenhandel op gereguleerde beurzen plaatsvindt, met strenge kapitaal- en margevereisten, en positielimieten voor individuele handelaren. Ze zouden ook de ‘swap-dealer loophole’ moeten elimineren om speculatie op de grondstoffenmarkten door beleggers zonder belang in producenten of consumenten te beperken.

Naast het eisen van dergelijke veranderingen in het financiële toezicht in de geavanceerde economieën, moeten de ontwikkelingslanden ook systematische en gecoördineerde interventies op de markten voor grondstoffenfutures overwegen als aanvulling op hun initiatieven voor buffervoorraden. Dergelijke maatregelen zouden speculatieve activiteiten ontmoedigen, waardoor er minder graanreserves nodig zijn om in te grijpen op de fysieke markten.

De ontwikkelingslanden van de G20 zijn zich terdege bewust van de ernstige dreiging die uitgaat van de voedselonzekerheid. De opeenvolgende voorzitterschappen van Brazilië en Zuid-Afrika bieden een kans om dit inzicht om te zetten in wereldwijde actie.

https://prosyn.org/Ry0ziafnl