NEW YORK – Voor de meeste mensen kan “ontwikkeling” het best worden gemeten aan de hand van de hoeveelheid verandering – net als de stijging van het gemiddelde inkomen, de levensverwachting of het aantal jaren dat op school wordt doorgebracht. De Human Development Index (HDI), een samengestelde maatstaf voor de nationale vooruitgang, waar mijn kantoor bij het United Nations Development Programme op toeziet, combineert al deze statistische gegevens om landen ten opzichte van elkaar te rangschikken.
Wat velen echter niet beseffen is dat zulke cijfers, hoe nuttig ze ook zijn, niet het hele ontwikkelingsverhaal vertellen. Om te begrijpen hoe ontwikkeld een land is, moeten we ook doorgronden hoe de levens van mensen door de vooruitgang worden beïnvloed. En om dat te begrijpen, moeten we kijken naar de kwaliteit van de gerapporteerde verandering.
Als statistici landen met elkaar vergelijken, hebben ze vergelijkbare data nodig. Om bijvoorbeeld het schoolbezoek met elkaar te kunnen vergelijken tellen onderzoekers het aantal geregistreerde scholieren in ieder land, in verhouding tot alle kinderen in de schoolgaande leeftijd (hoewel zelfs dit een uitdaging kan zijn in veel ontwikkelingslanden, waar het bijhouden van dit soort gegevens niet altijd gestandaardiseerd is).
Maar om de relatieve kwaliteit van een onderwijssysteem van een land in te kunnen schatten, zouden onderzoekers graag willen vaststellen of die scholieren ook feitelijk iets leren. Om aan die gegevens te komen, zouden statistici scholieren over een hele reeks onderwerpen aan de tand moeten voelen, een project dat veel ambitieuzer is dan eenvoudigweg bijhouden wie naar school gaat en wie niet.
Statistici hebben altijd erkend dat het vergelijken van hoeveelheden veel makkelijker is dan het vergelijken van kwaliteit. Maar omdat bestaande maatstaven alles zijn waar we over kunnen beschikken, worden de zwakheden vaak over het hoofd gezien bij het rangschikken van relatieve vooruitgang of bij het vaststellen van het beleid, ook al is die “vooruitgang” volgens een bepaalde indicator niet noodzakelijkerwijs echt. Als de wereld ooit een gelijk ontwikkelingsniveau wil bereiken, zullen we de manier moeten veranderen waarop we de kwaliteit van beleidsinitiatieven meten en catalogiseren.
Neem de statistische gegevens die door de HDI worden gemeten – levensverwachting, onderwijsniveau en inkomen per hoofd van de bevolking. Uit de statistieken met betrekking tot de levensverwachting blijkt dat de wereld gezonder wordt, en uit de gegevens blijkt dat mensen langer leven dan ooit tevoren; sinds 1990 is de gemiddelde levensverwachting met zo'n zes jaar toegenomen. Maar de stijging van de levenskwaliteit is minder dramatisch geweest. Die extra jaren gaan vaak gepaard met ziekten en invaliditeit, zoals dementie – waarvan de Wereldgezondheidsorganisatie nu schat dat daar wereldwijd 47,5 miljoen mensen door getroffen zijn.
At a time of escalating global turmoil, there is an urgent need for incisive, informed analysis of the issues and questions driving the news – just what PS has always provided.
Subscribe to Digital or Digital Plus now to secure your discount.
Subscribe Now
Terwijl de levensverwachting kan worden berekend op basis van de geboorte- en sterftecijfers, vergen indexen die de levenskwaliteit meten, zoals de disability-adjusted life year-schattingen van de WHO, aanzienlijke hoeveelheden informatie over een brede reeks ziekten en vormen van invaliditeit in ieder land. En helaas betekent de moeilijkheid om aan zulke gegevens te komen dat veel datasets over de levenskwaliteit onregelmatig van samenstelling of onvolledig zijn.
Bij het onderwijs is sprake van een soortgelijk gemengd beeld. De wereld boekt ongetwijfeld vooruitgang bij het bieden van toegang tot scholen, nu er meer kinderen dan ooit te voren staan ingeschreven en ook daadwerkelijk naar school gaan. Maar hoe meten we de gaten in de kwaliteit van het onderwijs? Zo'n 250 miljoen kinderen in de hele wereld hebben geen fundamentele vaardigheden geleerd, ook al heeft de helft van hen tenminste vier jaar op school gezeten. Het zal niet als een verrassing komen dat in de meeste landen de scholen in de rijkere buurten doorgaans de betere faciliteiten hebben, evenals beter gekwalificeerde docenten en kleinere klassen. Voor het aanpakken van de ongelijkheid moeten we dus de schoolresultaten kunnen meten en ons niet blind staren op de cijfers over het schoolbezoek.
Het Program for International Student Assessment (PISA) van de OESO, dat draait om toetsen die niet rechtstreeks gelinkt zijn aan de curricula, is één methode om vergelijkingen tussen landen te kunnen maken. De uitkomsten voor 2015 geven een veel rijker beeld van de onderwijsprestaties in de deelnemende landen, terwijl ze ook schrille ongelijkheden laten zien. Uit de gegevens van PISA blijkt bijvoorbeeld dat “sociaal-economisch in het nadeel verkerende studenten in de OESO-landen bijna drie keer zo veel kans maken als bevoorrechte studenten om niet het basisniveau van bekwaamheid in de wetenschap te behalen.”
De gegevens over de werkgelegenheid – cruciaal voor beleidsmakers, als zij voorbereidingen willen treffen voor de toekomst – vertellen een soortgelijk verhaal. Het 2015 Human Development Report erkende dat – nu de wereld zich in de richting van een kenniseconomie ontwikkelt – werknemers met weinig vaardigheden of marginale werknemers een groter risico lopen hun baan kwijt te raken, en dat de mogelijkheden om informele of onbetaalde werknemers uit te buiten toenemen.
Neem – om dit in perspectief te plaatsen – de werkgelegenheidsverwachtingen voor de Europese Unie, die tussen 2010 en 2020 in 16 miljoen nieuwe arbeidsplaatsen voorzien. Maar over dezelfde periode zal het aantal banen dat beschikbaar is voor mensen met de laagste formele opleiding naar verwachting met zo'n 12 miljoen dalen.
“Niet alles wat kan worden geteld, telt. Niet alles wat telt, kan worden geteld,” schreef de socioloog William Bruce Cameron in 1963. Zijn uitspraak is vandaag de dag ook nog steeds geldig, maar wanneer het aankomt op het meten van de menselijke ontwikkeling zou ik een kleine aanpassing willen bepleiten: “Niet alles wat wordt geteld, telt voor alles.”
Gelijkwaardige menselijke ontwikkeling vereist dat beleidsmakers meer aandacht schenken aan de kwaliteit van de resultaten, in plaats van zich primair te richten op kwantitatieve maatstaven van verandering. Alleen wanneer we weten hoe mensen door ontwikkeling worden beïnvloed, kunnen we beleid ontwerpen dat de meest waardevolle verbeteringen in hun levens teweeg brengt. “De intentie om zo lang mogelijk te leven is niet een van de beste intenties van de geest,” merkte deauteur Deepak Chopra ooit op, “omdat kwantiteit niet hetzelfde is als kwaliteit.”
To have unlimited access to our content including in-depth commentaries, book reviews, exclusive interviews, PS OnPoint and PS The Big Picture, please subscribe
US President Donald Trump’s import tariffs have triggered a wave of retaliatory measures, setting off a trade war with key partners and raising fears of a global downturn. But while Trump’s protectionism and erratic policy shifts could have far-reaching implications, the greatest victim is likely to be the United States itself.
warns that the new administration’s protectionism resembles the strategy many developing countries once tried.
It took a pandemic and the threat of war to get Germany to dispense with the two taboos – against debt and monetary financing of budgets – that have strangled its governments for decades. Now, it must join the rest of Europe in offering a positive vision of self-sufficiency and an “anti-fascist economic policy.”
welcomes the apparent departure from two policy taboos that have strangled the country's investment.
NEW YORK – Voor de meeste mensen kan “ontwikkeling” het best worden gemeten aan de hand van de hoeveelheid verandering – net als de stijging van het gemiddelde inkomen, de levensverwachting of het aantal jaren dat op school wordt doorgebracht. De Human Development Index (HDI), een samengestelde maatstaf voor de nationale vooruitgang, waar mijn kantoor bij het United Nations Development Programme op toeziet, combineert al deze statistische gegevens om landen ten opzichte van elkaar te rangschikken.
Wat velen echter niet beseffen is dat zulke cijfers, hoe nuttig ze ook zijn, niet het hele ontwikkelingsverhaal vertellen. Om te begrijpen hoe ontwikkeld een land is, moeten we ook doorgronden hoe de levens van mensen door de vooruitgang worden beïnvloed. En om dat te begrijpen, moeten we kijken naar de kwaliteit van de gerapporteerde verandering.
Als statistici landen met elkaar vergelijken, hebben ze vergelijkbare data nodig. Om bijvoorbeeld het schoolbezoek met elkaar te kunnen vergelijken tellen onderzoekers het aantal geregistreerde scholieren in ieder land, in verhouding tot alle kinderen in de schoolgaande leeftijd (hoewel zelfs dit een uitdaging kan zijn in veel ontwikkelingslanden, waar het bijhouden van dit soort gegevens niet altijd gestandaardiseerd is).
Maar om de relatieve kwaliteit van een onderwijssysteem van een land in te kunnen schatten, zouden onderzoekers graag willen vaststellen of die scholieren ook feitelijk iets leren. Om aan die gegevens te komen, zouden statistici scholieren over een hele reeks onderwerpen aan de tand moeten voelen, een project dat veel ambitieuzer is dan eenvoudigweg bijhouden wie naar school gaat en wie niet.
Statistici hebben altijd erkend dat het vergelijken van hoeveelheden veel makkelijker is dan het vergelijken van kwaliteit. Maar omdat bestaande maatstaven alles zijn waar we over kunnen beschikken, worden de zwakheden vaak over het hoofd gezien bij het rangschikken van relatieve vooruitgang of bij het vaststellen van het beleid, ook al is die “vooruitgang” volgens een bepaalde indicator niet noodzakelijkerwijs echt. Als de wereld ooit een gelijk ontwikkelingsniveau wil bereiken, zullen we de manier moeten veranderen waarop we de kwaliteit van beleidsinitiatieven meten en catalogiseren.
Neem de statistische gegevens die door de HDI worden gemeten – levensverwachting, onderwijsniveau en inkomen per hoofd van de bevolking. Uit de statistieken met betrekking tot de levensverwachting blijkt dat de wereld gezonder wordt, en uit de gegevens blijkt dat mensen langer leven dan ooit tevoren; sinds 1990 is de gemiddelde levensverwachting met zo'n zes jaar toegenomen. Maar de stijging van de levenskwaliteit is minder dramatisch geweest. Die extra jaren gaan vaak gepaard met ziekten en invaliditeit, zoals dementie – waarvan de Wereldgezondheidsorganisatie nu schat dat daar wereldwijd 47,5 miljoen mensen door getroffen zijn.
Winter Sale: Save 40% on a new PS subscription
At a time of escalating global turmoil, there is an urgent need for incisive, informed analysis of the issues and questions driving the news – just what PS has always provided.
Subscribe to Digital or Digital Plus now to secure your discount.
Subscribe Now
Terwijl de levensverwachting kan worden berekend op basis van de geboorte- en sterftecijfers, vergen indexen die de levenskwaliteit meten, zoals de disability-adjusted life year-schattingen van de WHO, aanzienlijke hoeveelheden informatie over een brede reeks ziekten en vormen van invaliditeit in ieder land. En helaas betekent de moeilijkheid om aan zulke gegevens te komen dat veel datasets over de levenskwaliteit onregelmatig van samenstelling of onvolledig zijn.
Bij het onderwijs is sprake van een soortgelijk gemengd beeld. De wereld boekt ongetwijfeld vooruitgang bij het bieden van toegang tot scholen, nu er meer kinderen dan ooit te voren staan ingeschreven en ook daadwerkelijk naar school gaan. Maar hoe meten we de gaten in de kwaliteit van het onderwijs? Zo'n 250 miljoen kinderen in de hele wereld hebben geen fundamentele vaardigheden geleerd, ook al heeft de helft van hen tenminste vier jaar op school gezeten. Het zal niet als een verrassing komen dat in de meeste landen de scholen in de rijkere buurten doorgaans de betere faciliteiten hebben, evenals beter gekwalificeerde docenten en kleinere klassen. Voor het aanpakken van de ongelijkheid moeten we dus de schoolresultaten kunnen meten en ons niet blind staren op de cijfers over het schoolbezoek.
Het Program for International Student Assessment (PISA) van de OESO, dat draait om toetsen die niet rechtstreeks gelinkt zijn aan de curricula, is één methode om vergelijkingen tussen landen te kunnen maken. De uitkomsten voor 2015 geven een veel rijker beeld van de onderwijsprestaties in de deelnemende landen, terwijl ze ook schrille ongelijkheden laten zien. Uit de gegevens van PISA blijkt bijvoorbeeld dat “sociaal-economisch in het nadeel verkerende studenten in de OESO-landen bijna drie keer zo veel kans maken als bevoorrechte studenten om niet het basisniveau van bekwaamheid in de wetenschap te behalen.”
De gegevens over de werkgelegenheid – cruciaal voor beleidsmakers, als zij voorbereidingen willen treffen voor de toekomst – vertellen een soortgelijk verhaal. Het 2015 Human Development Report erkende dat – nu de wereld zich in de richting van een kenniseconomie ontwikkelt – werknemers met weinig vaardigheden of marginale werknemers een groter risico lopen hun baan kwijt te raken, en dat de mogelijkheden om informele of onbetaalde werknemers uit te buiten toenemen.
Neem – om dit in perspectief te plaatsen – de werkgelegenheidsverwachtingen voor de Europese Unie, die tussen 2010 en 2020 in 16 miljoen nieuwe arbeidsplaatsen voorzien. Maar over dezelfde periode zal het aantal banen dat beschikbaar is voor mensen met de laagste formele opleiding naar verwachting met zo'n 12 miljoen dalen.
“Niet alles wat kan worden geteld, telt. Niet alles wat telt, kan worden geteld,” schreef de socioloog William Bruce Cameron in 1963. Zijn uitspraak is vandaag de dag ook nog steeds geldig, maar wanneer het aankomt op het meten van de menselijke ontwikkeling zou ik een kleine aanpassing willen bepleiten: “Niet alles wat wordt geteld, telt voor alles.”
Gelijkwaardige menselijke ontwikkeling vereist dat beleidsmakers meer aandacht schenken aan de kwaliteit van de resultaten, in plaats van zich primair te richten op kwantitatieve maatstaven van verandering. Alleen wanneer we weten hoe mensen door ontwikkeling worden beïnvloed, kunnen we beleid ontwerpen dat de meest waardevolle verbeteringen in hun levens teweeg brengt. “De intentie om zo lang mogelijk te leven is niet een van de beste intenties van de geest,” merkte deauteur Deepak Chopra ooit op, “omdat kwantiteit niet hetzelfde is als kwaliteit.”
Vertaling: Menno Grootveld