delong263_MEGAN JELINGERAFP via Getty Images_USindustrysteel Megan Jelinger/AFP via Getty Images

Amerika heeft geen alternatief voor een industriebeleid

BERKELEY – Tegen het einde van de jaren zeventig leek de Amerikaanse economie in ernstige problemen te verkeren. Jaren van inflatie hadden diepe ontevredenheid veroorzaakt; de gemeten productiviteitsgroei was gedaald van het tempo van twee procent per jaar na de Tweede Wereldoorlog tot bijna nul; en Amerika’s veerkracht tegenover geopolitieke en geo-economische schokken leek af te nemen. De voorgestelde oplossingen voor deze problemen vielen uiteen in twee categorieën: het neoliberalisme en activistisch industriebeleid. De neoliberalen wonnen.

Het neoliberalisme riep op tot het inkrimpen van de staat, het zoveel mogelijk dereguleren, het inperken van de handhaving van de antitrustwetgeving en het accepteren van grotere economische ongelijkheid als een redelijke prijs om privé-ondernemingen nieuw leven in te blazen en ‘banenscheppers’ te motiveren. De centrale aanname was dat markten altijd betere resultaten zouden opleveren dan overheidsprogramma’s dat konden. Toch is men het er vandaag over eens dat deze aanpak spectaculair gefaald heeft.

Niets is verlopen zoals de voorstanders van het neoliberalisme voor ogen hadden, tenzij je de scherpe toename van de ongelijkheid op het gebied van welvaart en inkomen van de afgelopen vier decennia meetelt. Hoewel veel rijke mensen met grote megafoons dit kenmerk van onze ‘Second Gilded Age’ als een teken van succes zien, doe ik dat niet, en ik vermoed dat de meeste Amerikanen mijn mening delen.

Wat het activistische industriebeleid betreft, dat kwam niet van de grond omdat het belangrijkste argument ertegen heel overtuigend bleek te zijn. Dat argument was niet dat markten het altijd bij het rechte eind hebben, of dat regeringen in het verleden nooit met succes een op ontwikkeling gericht industriebeleid hadden gevoerd. Integendeel, men was het erover eens dat overheidsinterventies om scholen, banken en spoorwegen op te richten en te financieren, en om de juiste tarieven en andere barrières in te voeren om echte ‘jonge industrieën’ te beschermen, landen in staat hadden gesteld om de economische kansen te grijpen die door industriële technologieën werden gegenereerd.

Ook was er niemand die serieus beweerde dat de Amerikaanse welvaart na de Tweede Wereldoorlog het resultaat was van een overkoepelend laissez-faire beleid. De grote uitzondering was de struisvogelschool van de universiteit van Chicago, die angstvallig de rol negeerde die de Amerikaanse overheid sinds 1933 had gespeeld bij het sturen en subsidiëren van investeringen, het stabiliseren van de vraag en de markten, en het inzetten van enorme hoeveelheden geld voor wetenschappelijk en technologisch onderzoek en ontwikkeling. Maar de aanhangers van deze school konden alleen maar doen alsof de welvaart van de VS niet berustte op de rol van de publieke sector bij het creëren en orkestreren van wetenschappelijke kennis en technologische expertise, en bij het koesteren van de gemeenschappen van technisch talent die nodig zijn om daadwerkelijk vooruitgang te boeken.

Nee, het enige overtuigende argument tegen een activistisch industriebeleid in de jaren tachtig (en het enige sindsdien) was dat het de VS van na 1970 ontbrak aan de staatscapaciteit om dit beleid te voeren. Zoals Charles L. Schultze, een voormalig voorzitter van de Raad van Economische Adviseurs van het Witte Huis, in het najaar van 1983 schreef in The Brookings Review:

PS Events: Climate Week NYC 2024
image (24)

PS Events: Climate Week NYC 2024

Project Syndicate is returning to Climate Week NYC with an even more expansive program. Join us live on September 22 as we welcome speakers from around the world at our studio in Manhattan to address critical dimensions of the climate debate.

Register Now

‘Het zou niet alleen onmogelijk zijn voor de overheid om vooraf een winnende industriële combinatie te kiezen, maar haar pogingen om dat te doen zouden bijna zeker veel schade aanrichten. Er zijn veel belangrijke taken die alleen regeringen kunnen uitvoeren – en met voortdurende inspanning en waakzaamheid kunnen ze dat redelijk goed. Maar één ding dat de meeste democratische politieke systemen – en vooral het Amerikaanse – helemaal niet goed kunnen, is het maken van cruciale keuzes tussen bepaalde bedrijven, gemeenten of regio’s, waarbij koelbloedig wordt bepaald welke welvarend zullen zijn en welke niet. Toch zijn dit precies de keuzes die gemaakt moeten worden – en expliciet gemaakt moeten worden – wil een industriebeleid meer zijn dan een hap lucht.’

Dit argument was over het algemeen overtuigend. Het gevoel in die tijd was dat te veel overheidsbeslissingen niet werden gedreven door overwegingen van algemeen belang, maar door deelbelangen. Te veel van de agentschappen die de economische ontwikkeling zouden moeten beheren en sturen leken in handen te zijn gekomen van beleggers, managers of oligopolies van de een of andere soort. Te veel glazen en stalen gebouwen op K Street (de lobby-industrie in Washington) werden gefinancierd door te veel belangengroepen en bemand door te veel voormalige wetgevers en hun assistenten. Hoe kon een technocratische kosten-batenanalyse in het algemeen belang dan ooit meer zijn dan een schijnvertoning?

Nu hebben de Verenigde Staten echter drie overweldigende redenen om helemaal voor een nieuw type industriebeleid te gaan. In de eerste plaats is er de dreigende ramp van de op hol geslagen opwarming van de aarde, die actie vereist op een schaal die veel groter is dan waar Al Gore bijna een halve eeuw geleden terecht toe opriep. In de tweede plaats is er de noodzaak om de Amerikaanse economie te heroriënteren van een overdaad aan financiering en plutocratie aan beide kusten naar een beleid dat gericht is op welvaart voor de midden- en arbeidersklasse in het hele land. En in de derde plaats kondigde de Chinese president Xi Jinping een ‘grenzeloos’ partnerschap aan met de Russische president Vladimir Poetin, vlak voordat deze zijn grootschalige invasie in Oekraïne begon. Sindsdien is het duidelijk dat we een historische geopolitieke en geo-economische transitie doormaken waarin, zoals Adam Smith schreef in The Wealth of Nations, ‘defensie … van veel groter belang is dan weelde.’

Om deze redenen is de belangrijkste economische beleidsvraag voor Amerika op dit moment niet of we een industriebeleid moeten voeren, maar welk. We hebben geen keus. De vraag is dan deze: Wat kunnen we doen om Schultze’s ongelijk te bewijzen?

J. Bradford DeLong, voormalig onderminister van Financiën van de VS, is hoogleraar economie aan de universiteit van Californië, Berkeley, en auteur vanSlouching Towards Utopia:An Economic History of the Twentieth Century(Basic Books, 2022).

Vertaling: Menno Grootveld

https://prosyn.org/LDM4BCCnl