BRUSSEL/NEW YORK – Nergens komen de beperkingen van het neoklassieke economische denken – het DNA van de economie, zoals die momenteel wordt onderwezen en beoefend – duidelijker naar voren dan in het licht van de klimaatcrisis. Hoewel er nieuwe ideeën en modellen opduiken, blijft de oude orthodoxie diep verankerd. Verandering kan niet snel genoeg komen.
De economische discipline is er niet in geslaagd de klimaatcrisis te begrijpen, laat staan er effectieve beleidsoplossingen voor aan te dragen, omdat de meeste economen de neiging hebben problemen op te delen in kleine, hapklare brokjes. Rationele mensen, zo beweren zij graag, denken in de marge. Wat telt is niet het gemiddelde of het totaal van iemands acties, maar veeleer de eerstvolgende stap, afgewogen tegen de onmiddellijke alternatieven.
Dergelijk denken is inderdaad rationeel als het om kleine, afzonderlijke problemen gaat. Compartimentering is noodzakelijk voor het beheer van concurrerende claims op iemands tijd en aandacht. Maar marginaal denken is ontoereikend voor een allesverslindend probleem dat elk aspect van de samenleving raakt.
Economen hebben eveneens de neiging rationaliteit gelijk te stellen aan precisie. De macht van de economische discipline over het publieke debat en de beleidsvorming is gelegen in haar impliciete bewering dat degenen die de kosten en baten niet precies kunnen berekenen op de een of andere manier irrationeel zijn. Dit stelt economen – en hun modellen – in staat alomtegenwoordige klimaatrisicoʼs en onzekerheden te negeren, met inbegrip van de mogelijkheid van klimatologische omslagpunten en de maatschapplijke antwoorden daarop. En als we kijken naar de fixatie van economen op evenwichtsmodellen, wordt de discrepantie tussen het klimaatprobleem en de huidige instrumenten van de discipline te groot om nog langer over het hoofd gezien te worden.
Ja, een terugkeer naar evenwicht – ʻterug naar normaalʼ – is een maar al te menselijke behoefte. Maar het is precies het tegenovergestelde van wat nodig is – een snelle uitfasering van fossiele brandstoffen – om het wereldklimaat te stabiliseren.
Deze beperkingen komen tot uiting in de kosten-batenanalyses van de vermindering van de uitstoot van kooldioxide en andere broeikasgassen. De traditionele manier van denken suggereert een ʻgo-slowʼ-aanpak voor het terugdringen van CO2. De logica lijkt overtuigend: de kosten van de door de klimaatverandering veroorzaakte schade worden immers in de toekomst gemaakt, terwijl de kosten van klimaatmaatregelen vandaag worden gemaakt. Het Nobelprijswinnende oordeel luidt derhalve dat we noodzakelijke investeringen in een koolstofarme economie moeten uitstellen, om te voorkomen dat de huidige koolstofrijke economie schade lijdt.
At a time when democracy is under threat, there is an urgent need for incisive, informed analysis of the issues and questions driving the news – just what PS has always provided. Subscribe now and save $50 on a new subscription.
Subscribe Now
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er veel nieuw denkwerk is verricht om aan te tonen dat zelfs deze conventionele logica aanleiding zou moeten geven tot aanzienlijk meer klimaatactie nú, omdat de kosten vaak worden overschat, terwijl de potentiële (ook al zijn het onzekere) baten worden onderschat. De jonge onderzoekers die hieraan werken, moeten een bijna onmogelijke koorddans-act opvoeren, omdat zij niet kunnen publiceren wat zij als hun beste werk beschouwen (gebaseerd op de meest verdedigbare veronderstellingen), zonder zich te beroepen op het verouderde neoklassieke model om de geldigheid van hun nieuwe ideeën te demonstreren.
De structuur zelf van de academische economie garandeert bijna dat het marginale denken blijft overheersen. De meest doeltreffende manier om nieuwe ideeën in de door vakgenoten beoordeelde academische literatuur te introduceren is het volgen van iets dat lijkt op de 80/20-regel: grotendeels vasthouden aan het gevestigde script, maar proberen de grenzen te verleggen door telkens één twijfelachtige veronderstelling te onderzoeken. Het behoeft geen betoog dat dit het uiterst moeilijk maakt om het algemene referentiekader te veranderen, zelfs wanneer degenen die hebben bijgedragen tot de totstandkoming van de standaardopvatting daar zelf ver buiten kijken.
Neem het geval van Kenneth J. Arrow, die in 1972 de Nobelprijs voor de Economie kreeg voor het aantonen van de manier waarop marginale acties van individuen met eigenbelang het maatschappelijk welzijn kunnen verbeteren. Dit baanbrekende werk bestendigde het evenwichtsdenken onder economen. Maar Arrow leefde nog 45 jaar, en hij heeft die tijd besteed aan het overstijgen van zijn eerdere werk. In de jaren tachtig was hij bijvoorbeeld een van de oprichters van het Santa Fe Institute, dat zich toelegt op wat sindsdien bekend is geworden als complexiteitswetenschap – een poging om verder te gaan dan de evenwichtsgedachte die hij zelf had helpen vestigen.
Omdat het evenwichtsdenken ten grondslag ligt aan de traditionele klimaat-economische modellen die in de jaren negentig zijn ontwikkeld, gaan deze modellen ervan uit dat er een wisselwerking bestaat tussen klimaatmaatregelen en economische groei. Zij stellen zich een wereld voor waarin de economie gewoon voortglijdt langs een Panglossiaans pad van vooruitgang. Klimaatbeleid kan dan nog steeds de moeite waard zijn, maar alleen als we bereid zijn kosten te aanvaarden die de economie van het gekozen pad zullen afbrengen.
Tegen de achtergrond van deze traditionele visie zijn de recente uitspraken van het Internationale Monetaire Fonds en het Internationaal Energieagentschap ronduit revolutionair te noemen. Beide instellingen hebben nu geconcludeerd dat ambitieuze klimaatmaatregelen leiden tot meer groei en meer banen, zelfs op de korte termijn.
De logica is eenvoudig: klimaatbeleid creëert veel meer banen in sectoren met schone energie dan er verloren gaan in sectoren met fossiele brandstoffen, wat ons eraan herinnert dat investeringen de keerzijde vormen van kosten. Daarom mag worden verwacht dat het voorstel voor een infrastructuurpakket van 2 biljoen dollar in de Verenigde Staten zal leiden tot meer netto economische activiteit en werkgelegenheid. Misschien nog verrassender is de bevinding dat koolstofbeprijzing alleen de uitstoot lijkt te verminderen, zonder de werkgelegenheid of de algemene economische groei te schaden. Het probleem met koolstofheffingen of de handel in emissierechten is dat het beleid in de praktijk de emissies niet snel genoeg terugdringt en daarom door regelgeving zal moeten worden ondersteund.
Er is geen excuus om vast te blijven houden aan een intellectueel paradigma dat ons zo lang zo slecht heeft gediend. De standaardmodellen zijn gebruikt om beleid te verwerpen dat jaren geleden het tij zou hebben helpen keren, toen de klimaatcrisis nog had kunnen worden aangepakt met marginale veranderingen in het bestaande economische systeem. Nu hebben we niet langer de luxe om genoegen te kunnen nemen met stapsgewijze veranderingen.
Het goede nieuws is dat er op het politieke front sprake is van snelle veranderingen, niet in de laatste plaats dankzij de dalende kosten van klimaatmaatregelen. Het slechte nieuws is dat de neoklassieke economie de vooruitgang nog steeds in de weg staat. De discipline had allang toe moeten zijn aan haar eigen omslagpunt naar nieuwe denkwijzen die passen bij het klimaatprobleem.
To have unlimited access to our content including in-depth commentaries, book reviews, exclusive interviews, PS OnPoint and PS The Big Picture, please subscribe
At the end of a year of domestic and international upheaval, Project Syndicate commentators share their favorite books from the past 12 months. Covering a wide array of genres and disciplines, this year’s picks provide fresh perspectives on the defining challenges of our time and how to confront them.
ask Project Syndicate contributors to select the books that resonated with them the most over the past year.
BRUSSEL/NEW YORK – Nergens komen de beperkingen van het neoklassieke economische denken – het DNA van de economie, zoals die momenteel wordt onderwezen en beoefend – duidelijker naar voren dan in het licht van de klimaatcrisis. Hoewel er nieuwe ideeën en modellen opduiken, blijft de oude orthodoxie diep verankerd. Verandering kan niet snel genoeg komen.
De economische discipline is er niet in geslaagd de klimaatcrisis te begrijpen, laat staan er effectieve beleidsoplossingen voor aan te dragen, omdat de meeste economen de neiging hebben problemen op te delen in kleine, hapklare brokjes. Rationele mensen, zo beweren zij graag, denken in de marge. Wat telt is niet het gemiddelde of het totaal van iemands acties, maar veeleer de eerstvolgende stap, afgewogen tegen de onmiddellijke alternatieven.
Dergelijk denken is inderdaad rationeel als het om kleine, afzonderlijke problemen gaat. Compartimentering is noodzakelijk voor het beheer van concurrerende claims op iemands tijd en aandacht. Maar marginaal denken is ontoereikend voor een allesverslindend probleem dat elk aspect van de samenleving raakt.
Economen hebben eveneens de neiging rationaliteit gelijk te stellen aan precisie. De macht van de economische discipline over het publieke debat en de beleidsvorming is gelegen in haar impliciete bewering dat degenen die de kosten en baten niet precies kunnen berekenen op de een of andere manier irrationeel zijn. Dit stelt economen – en hun modellen – in staat alomtegenwoordige klimaatrisicoʼs en onzekerheden te negeren, met inbegrip van de mogelijkheid van klimatologische omslagpunten en de maatschapplijke antwoorden daarop. En als we kijken naar de fixatie van economen op evenwichtsmodellen, wordt de discrepantie tussen het klimaatprobleem en de huidige instrumenten van de discipline te groot om nog langer over het hoofd gezien te worden.
Ja, een terugkeer naar evenwicht – ʻterug naar normaalʼ – is een maar al te menselijke behoefte. Maar het is precies het tegenovergestelde van wat nodig is – een snelle uitfasering van fossiele brandstoffen – om het wereldklimaat te stabiliseren.
Deze beperkingen komen tot uiting in de kosten-batenanalyses van de vermindering van de uitstoot van kooldioxide en andere broeikasgassen. De traditionele manier van denken suggereert een ʻgo-slowʼ-aanpak voor het terugdringen van CO2. De logica lijkt overtuigend: de kosten van de door de klimaatverandering veroorzaakte schade worden immers in de toekomst gemaakt, terwijl de kosten van klimaatmaatregelen vandaag worden gemaakt. Het Nobelprijswinnende oordeel luidt derhalve dat we noodzakelijke investeringen in een koolstofarme economie moeten uitstellen, om te voorkomen dat de huidige koolstofrijke economie schade lijdt.
HOLIDAY SALE: PS for less than $0.7 per week
At a time when democracy is under threat, there is an urgent need for incisive, informed analysis of the issues and questions driving the news – just what PS has always provided. Subscribe now and save $50 on a new subscription.
Subscribe Now
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er veel nieuw denkwerk is verricht om aan te tonen dat zelfs deze conventionele logica aanleiding zou moeten geven tot aanzienlijk meer klimaatactie nú, omdat de kosten vaak worden overschat, terwijl de potentiële (ook al zijn het onzekere) baten worden onderschat. De jonge onderzoekers die hieraan werken, moeten een bijna onmogelijke koorddans-act opvoeren, omdat zij niet kunnen publiceren wat zij als hun beste werk beschouwen (gebaseerd op de meest verdedigbare veronderstellingen), zonder zich te beroepen op het verouderde neoklassieke model om de geldigheid van hun nieuwe ideeën te demonstreren.
De structuur zelf van de academische economie garandeert bijna dat het marginale denken blijft overheersen. De meest doeltreffende manier om nieuwe ideeën in de door vakgenoten beoordeelde academische literatuur te introduceren is het volgen van iets dat lijkt op de 80/20-regel: grotendeels vasthouden aan het gevestigde script, maar proberen de grenzen te verleggen door telkens één twijfelachtige veronderstelling te onderzoeken. Het behoeft geen betoog dat dit het uiterst moeilijk maakt om het algemene referentiekader te veranderen, zelfs wanneer degenen die hebben bijgedragen tot de totstandkoming van de standaardopvatting daar zelf ver buiten kijken.
Neem het geval van Kenneth J. Arrow, die in 1972 de Nobelprijs voor de Economie kreeg voor het aantonen van de manier waarop marginale acties van individuen met eigenbelang het maatschappelijk welzijn kunnen verbeteren. Dit baanbrekende werk bestendigde het evenwichtsdenken onder economen. Maar Arrow leefde nog 45 jaar, en hij heeft die tijd besteed aan het overstijgen van zijn eerdere werk. In de jaren tachtig was hij bijvoorbeeld een van de oprichters van het Santa Fe Institute, dat zich toelegt op wat sindsdien bekend is geworden als complexiteitswetenschap – een poging om verder te gaan dan de evenwichtsgedachte die hij zelf had helpen vestigen.
Omdat het evenwichtsdenken ten grondslag ligt aan de traditionele klimaat-economische modellen die in de jaren negentig zijn ontwikkeld, gaan deze modellen ervan uit dat er een wisselwerking bestaat tussen klimaatmaatregelen en economische groei. Zij stellen zich een wereld voor waarin de economie gewoon voortglijdt langs een Panglossiaans pad van vooruitgang. Klimaatbeleid kan dan nog steeds de moeite waard zijn, maar alleen als we bereid zijn kosten te aanvaarden die de economie van het gekozen pad zullen afbrengen.
Tegen de achtergrond van deze traditionele visie zijn de recente uitspraken van het Internationale Monetaire Fonds en het Internationaal Energieagentschap ronduit revolutionair te noemen. Beide instellingen hebben nu geconcludeerd dat ambitieuze klimaatmaatregelen leiden tot meer groei en meer banen, zelfs op de korte termijn.
De logica is eenvoudig: klimaatbeleid creëert veel meer banen in sectoren met schone energie dan er verloren gaan in sectoren met fossiele brandstoffen, wat ons eraan herinnert dat investeringen de keerzijde vormen van kosten. Daarom mag worden verwacht dat het voorstel voor een infrastructuurpakket van 2 biljoen dollar in de Verenigde Staten zal leiden tot meer netto economische activiteit en werkgelegenheid. Misschien nog verrassender is de bevinding dat koolstofbeprijzing alleen de uitstoot lijkt te verminderen, zonder de werkgelegenheid of de algemene economische groei te schaden. Het probleem met koolstofheffingen of de handel in emissierechten is dat het beleid in de praktijk de emissies niet snel genoeg terugdringt en daarom door regelgeving zal moeten worden ondersteund.
Er is geen excuus om vast te blijven houden aan een intellectueel paradigma dat ons zo lang zo slecht heeft gediend. De standaardmodellen zijn gebruikt om beleid te verwerpen dat jaren geleden het tij zou hebben helpen keren, toen de klimaatcrisis nog had kunnen worden aangepakt met marginale veranderingen in het bestaande economische systeem. Nu hebben we niet langer de luxe om genoegen te kunnen nemen met stapsgewijze veranderingen.
Het goede nieuws is dat er op het politieke front sprake is van snelle veranderingen, niet in de laatste plaats dankzij de dalende kosten van klimaatmaatregelen. Het slechte nieuws is dat de neoklassieke economie de vooruitgang nog steeds in de weg staat. De discipline had allang toe moeten zijn aan haar eigen omslagpunt naar nieuwe denkwijzen die passen bij het klimaatprobleem.
Vertaling: Menno Grootveld