LONDEN – Tachtig jaar geleden kwamen afgevaardigden uit 44 landen bijeen in Bretton Woods, New Hampshire, om de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog te coördineren en de internationale economische samenwerking te bevorderen. De instellingen waarvoor ze de basis legden – het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank – vormen het hart van de mondiale monetaire en financiële orde.
De afgelopen jaren hebben de klimaatverandering en de COVID-19-pandemie echter duidelijk gemaakt hoezeer deze instellingen uit de pas lopen met de veranderende economische realiteit en ontwikkelingsprioriteiten in de wereld. Als de internationale gemeenschap een kans wil hebben om de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw effectief en rechtvaardig aan te pakken, moet de mondiale economische en financiële architectuur worden hervormd. Acht prioriteiten springen eruit.
In de eerste plaats moeten de ontwikkelingseconomieën een grotere stem krijgen in multilaterale instellingen. Zoals algemeen wordt erkend, is de mondiale economische macht sinds 1944 aanzienlijk verschoven, waarbij opkomende markten en ontwikkelingseconomieën veel meer gewicht in de schaal leggen. Quota en stemsystemen bij de Bretton Woods-instellingen zijn echter nog steeds sterk in het voordeel van de geavanceerde economieën. Bovendien bestaat er nog steeds een ‘gentlemen’s agreement’ waarbij een Europeaan het IMF leidt en een Amerikaan de Wereldbank.
Deze stand van zaken ondermijnt niet alleen de legitimiteit van de Bretton Woods-instellingen; zij belemmert ook hun vermogen om de urgente en complexe uitdagingen van onze tijd aan te gaan. Daarom moeten quota en stemaandelen worden herverdeeld – een verandering waar de geavanceerde economieën, vooral de Verenigde Staten, zich tot nu toe tegen hebben verzet – en moet er een ‘dubbele meerderheid’-procedure worden ingevoerd voor het selecteren van leiders. In een dergelijk systeem zouden succesvolle kandidaten zowel een meerderheid van gewogen stemmen (die de aandelen van de diverse landen in de instelling weerspiegelen) als de steun van een meerderheid van de lidstaten moeten krijgen.
In de tweede plaats moet het Global Financial Safety Net (GFSN) – het netwerk van instellingen die cruciale financiering verstrekken in tijden van crisis – worden versterkt en beter worden afgestemd op de behoeften van ontwikkelingseconomieën die te maken hebben met evoluerende klimaat- en macroeconomische risico’s. In zijn huidige vorm schiet het GFSN niet alleen tekort wat betreft de hoeveelheid steun die het biedt, het lijdt ook onder ingebouwde structurele ongelijkheden, waardoor ontwikkelingslanden kwetsbaarder zijn. Een groter, rechtvaardiger GFSN zou landen beter beschermen tegen klimaatschokken en andere crises, en middelen vrijmaken om de ontwikkeling ter plaatse te bevorderen.
In de derde plaats moet er een internationaal mechanisme komen voor eerlijke en snelle oplossingen voor staatsschuldencrises. Het werk aan zo’n schuldherschikkingsmechanisme – inclusief een instelling die onafhankelijk is van schuldeisers en schuldenaars (cruciaal om een eerlijke behandeling te garanderen) – moet nu beginnen. Maar er zullen op korte termijn ook oplossingen nodig zijn om de staatsschuldencrisis aan te pakken die momenteel de ontwikkeling in het Mondiale Zuiden belemmert, omdat ze cruciale investeringen in klimaatmaatregelen en de Sustainable Development Goals (SDG’s) van de Verenigde Naties in de weg staat.
In de vierde plaats moet de klimaatfinanciering enorm worden opgeschaald, en moeten alle publieke en private geldstromen – inclusief leningen van internationale financiële instellingen – worden afgestemd op de doelen die zijn gesteld in het klimaatverdrag van Parijs. Internationale normeringsinstanties moeten zich ertoe verbinden om klimaatgerelateerde financiële risico’s aan te pakken en deze ‘Parijse afstemming’ te ondersteunen.
In de vijfde plaats moeten internationale, nationale en subnationale ontwikkelingsbanken worden versterkt. Aanpassing aan de klimaatverandering en beperking van de gevolgen ervan zullen enorme investeringen vergen, en er zijn grenzen aan wat commerciële financiële instellingen kunnen doen. Daarom moeten publieke ontwikkelingsbanken en -fondsen een veel grotere rol spelen in de financiering van structurele transformatie en duurzame ontwikkeling. Multilaterale ontwikkelingsbanken (MDB’s) en ontwikkelingsfinancieringsinstellingen (DFI’s) moeten nauw samenwerken met nationale en subnationale partners om hen te helpen hun potentieel te verwezenlijken.
In de zesde plaats moet er vooruitgang worden geboekt in de richting van een multilateraal valuta- en reservesysteem op basis van de rekeneenheid van het IMF, de Special Drawing Rights (SDR’s). De centrale positie van de Amerikaanse dollar in het wereldwijde monetaire systeem (of niet-systeem) betekent dat het beleid van één centrale bank – de Amerikaanse Federal Reserve – een onevenredig grote invloed heeft op de wereldwijde monetaire omstandigheden en de mondiale financiële cyclus. In een stabieler systeem zou het IMF regelmatig SDR’s moeten uitgeven om te voldoen aan de toenemende wereldwijde vraag naar deviezenreserves, met aanvullende, automatische toewijzingen in tijden van crisis. Tegelijkertijd zouden de MDB’s en DFI’s financiering in lokale valuta moeten verstrekken om het valutarisico in ontvangende landen te beperken.
In de zevende plaats moeten het IMF en regionale financiële instellingen beleidscoördinatiemechanismen opzetten om de volatiliteit van kapitaalstromen tussen regio’s, en tussen ontwikkelingslanden en geavanceerde economieën, te beheersen. Er moet ook een internationale belasting op financiële transacties worden ingevoerd om de ontwrichtingen door kortetermijnkapitaalstromen te helpen beperken. De aanzienlijke inkomsten die een dergelijke belasting zou opleveren, zouden kunnen worden gebruikt om de SDG’s en klimaatmaatregelen te financieren.
Ten slotte moet de internationale belastingarchitectuur worden versterkt om rechtvaardige, inclusieve en duurzame ontwikkeling te ondersteunen. Meer fiscale transparantie en betere mechanismen voor grensoverschrijdende uitwisseling van bancaire en financiële informatie zouden landen in staat kunnen stellen om meer binnenlandse belastinginkomsten te genereren. Bovendien zou een bindend VN-Kaderverdrag inzake belastingen, in combinatie met maatregelen om illegale geldstromen te bestrijden, nieuwe bronnen van ontwikkelingsfinanciering kunnen creëren en de afhankelijkheid van officiële ontwikkelingshulp kunnen verminderen.
De conferentie van Bretton Woods in 1944 was een ongekend moment van collectieve actie. Het is hoog tijd voor weer zo’n moment – waarop wereldleiders een nieuwe, toekomstgerichte visie voor de mondiale financiële architectuur naar voren brengen.
Dit commentaar is ook ondertekend door William Kring, Executive Director van het Boston University Global Development Policy Center; Kamal Ramburuth, onderzoeker bij het Institute for Economic Justice; en Sarah Ribbert, Senior Programme Officer bij de Heinrich Böll Foundation.
Vertaling: Menno Grootveld
LONDEN – Tachtig jaar geleden kwamen afgevaardigden uit 44 landen bijeen in Bretton Woods, New Hampshire, om de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog te coördineren en de internationale economische samenwerking te bevorderen. De instellingen waarvoor ze de basis legden – het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank – vormen het hart van de mondiale monetaire en financiële orde.
De afgelopen jaren hebben de klimaatverandering en de COVID-19-pandemie echter duidelijk gemaakt hoezeer deze instellingen uit de pas lopen met de veranderende economische realiteit en ontwikkelingsprioriteiten in de wereld. Als de internationale gemeenschap een kans wil hebben om de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw effectief en rechtvaardig aan te pakken, moet de mondiale economische en financiële architectuur worden hervormd. Acht prioriteiten springen eruit.
In de eerste plaats moeten de ontwikkelingseconomieën een grotere stem krijgen in multilaterale instellingen. Zoals algemeen wordt erkend, is de mondiale economische macht sinds 1944 aanzienlijk verschoven, waarbij opkomende markten en ontwikkelingseconomieën veel meer gewicht in de schaal leggen. Quota en stemsystemen bij de Bretton Woods-instellingen zijn echter nog steeds sterk in het voordeel van de geavanceerde economieën. Bovendien bestaat er nog steeds een ‘gentlemen’s agreement’ waarbij een Europeaan het IMF leidt en een Amerikaan de Wereldbank.
Deze stand van zaken ondermijnt niet alleen de legitimiteit van de Bretton Woods-instellingen; zij belemmert ook hun vermogen om de urgente en complexe uitdagingen van onze tijd aan te gaan. Daarom moeten quota en stemaandelen worden herverdeeld – een verandering waar de geavanceerde economieën, vooral de Verenigde Staten, zich tot nu toe tegen hebben verzet – en moet er een ‘dubbele meerderheid’-procedure worden ingevoerd voor het selecteren van leiders. In een dergelijk systeem zouden succesvolle kandidaten zowel een meerderheid van gewogen stemmen (die de aandelen van de diverse landen in de instelling weerspiegelen) als de steun van een meerderheid van de lidstaten moeten krijgen.
In de tweede plaats moet het Global Financial Safety Net (GFSN) – het netwerk van instellingen die cruciale financiering verstrekken in tijden van crisis – worden versterkt en beter worden afgestemd op de behoeften van ontwikkelingseconomieën die te maken hebben met evoluerende klimaat- en macroeconomische risico’s. In zijn huidige vorm schiet het GFSN niet alleen tekort wat betreft de hoeveelheid steun die het biedt, het lijdt ook onder ingebouwde structurele ongelijkheden, waardoor ontwikkelingslanden kwetsbaarder zijn. Een groter, rechtvaardiger GFSN zou landen beter beschermen tegen klimaatschokken en andere crises, en middelen vrijmaken om de ontwikkeling ter plaatse te bevorderen.
In de derde plaats moet er een internationaal mechanisme komen voor eerlijke en snelle oplossingen voor staatsschuldencrises. Het werk aan zo’n schuldherschikkingsmechanisme – inclusief een instelling die onafhankelijk is van schuldeisers en schuldenaars (cruciaal om een eerlijke behandeling te garanderen) – moet nu beginnen. Maar er zullen op korte termijn ook oplossingen nodig zijn om de staatsschuldencrisis aan te pakken die momenteel de ontwikkeling in het Mondiale Zuiden belemmert, omdat ze cruciale investeringen in klimaatmaatregelen en de Sustainable Development Goals (SDG’s) van de Verenigde Naties in de weg staat.
BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99
Subscribe now to gain access to insights and analyses from the world’s leading thinkers – starting at just $34.99 for your first year.
Subscribe Now
In de vierde plaats moet de klimaatfinanciering enorm worden opgeschaald, en moeten alle publieke en private geldstromen – inclusief leningen van internationale financiële instellingen – worden afgestemd op de doelen die zijn gesteld in het klimaatverdrag van Parijs. Internationale normeringsinstanties moeten zich ertoe verbinden om klimaatgerelateerde financiële risico’s aan te pakken en deze ‘Parijse afstemming’ te ondersteunen.
In de vijfde plaats moeten internationale, nationale en subnationale ontwikkelingsbanken worden versterkt. Aanpassing aan de klimaatverandering en beperking van de gevolgen ervan zullen enorme investeringen vergen, en er zijn grenzen aan wat commerciële financiële instellingen kunnen doen. Daarom moeten publieke ontwikkelingsbanken en -fondsen een veel grotere rol spelen in de financiering van structurele transformatie en duurzame ontwikkeling. Multilaterale ontwikkelingsbanken (MDB’s) en ontwikkelingsfinancieringsinstellingen (DFI’s) moeten nauw samenwerken met nationale en subnationale partners om hen te helpen hun potentieel te verwezenlijken.
In de zesde plaats moet er vooruitgang worden geboekt in de richting van een multilateraal valuta- en reservesysteem op basis van de rekeneenheid van het IMF, de Special Drawing Rights (SDR’s). De centrale positie van de Amerikaanse dollar in het wereldwijde monetaire systeem (of niet-systeem) betekent dat het beleid van één centrale bank – de Amerikaanse Federal Reserve – een onevenredig grote invloed heeft op de wereldwijde monetaire omstandigheden en de mondiale financiële cyclus. In een stabieler systeem zou het IMF regelmatig SDR’s moeten uitgeven om te voldoen aan de toenemende wereldwijde vraag naar deviezenreserves, met aanvullende, automatische toewijzingen in tijden van crisis. Tegelijkertijd zouden de MDB’s en DFI’s financiering in lokale valuta moeten verstrekken om het valutarisico in ontvangende landen te beperken.
In de zevende plaats moeten het IMF en regionale financiële instellingen beleidscoördinatiemechanismen opzetten om de volatiliteit van kapitaalstromen tussen regio’s, en tussen ontwikkelingslanden en geavanceerde economieën, te beheersen. Er moet ook een internationale belasting op financiële transacties worden ingevoerd om de ontwrichtingen door kortetermijnkapitaalstromen te helpen beperken. De aanzienlijke inkomsten die een dergelijke belasting zou opleveren, zouden kunnen worden gebruikt om de SDG’s en klimaatmaatregelen te financieren.
Ten slotte moet de internationale belastingarchitectuur worden versterkt om rechtvaardige, inclusieve en duurzame ontwikkeling te ondersteunen. Meer fiscale transparantie en betere mechanismen voor grensoverschrijdende uitwisseling van bancaire en financiële informatie zouden landen in staat kunnen stellen om meer binnenlandse belastinginkomsten te genereren. Bovendien zou een bindend VN-Kaderverdrag inzake belastingen, in combinatie met maatregelen om illegale geldstromen te bestrijden, nieuwe bronnen van ontwikkelingsfinanciering kunnen creëren en de afhankelijkheid van officiële ontwikkelingshulp kunnen verminderen.
De conferentie van Bretton Woods in 1944 was een ongekend moment van collectieve actie. Het is hoog tijd voor weer zo’n moment – waarop wereldleiders een nieuwe, toekomstgerichte visie voor de mondiale financiële architectuur naar voren brengen.
Dit commentaar is ook ondertekend door William Kring, Executive Director van het Boston University Global Development Policy Center; Kamal Ramburuth, onderzoeker bij het Institute for Economic Justice; en Sarah Ribbert, Senior Programme Officer bij de Heinrich Böll Foundation.
Vertaling: Menno Grootveld