Middle East Finance Bloomberg/ Getty Images

De wortels van het wantrouwen in het Midden-Oosten

DURHAM – Het wantrouwen waarmee samenlevingen in het Midden-Oosten doordesemd zijn is moeilijk te missen. Zoals blijkt uit gecontroleerde experimenten hebben Arabieren aanzienlijk minder vertrouwen in vreemdelingen, of ze nu van buitenlandse of van binnenlandse herkomst zijn, dan bijvoorbeeld Europeanen. Dit hindert de vooruitgang op vele fronten, van de ontwikkeling van het bedrijfsleven tot staatshervormingen.

Samenlevingen met een laag vertrouwen nemen onevenredig veel minder vaak deel aan internationale handel en trekken minder investeringen aan. En volgens de World Values Survey en gerelateerd onderzoek is het vertrouwen tussen individuen in het Midden-Oosten zó laag dat handelstransacties zich beperken tot mensen die elkaar persoonlijk of via wederzijdse kennissen kennen. Vanwege hun gebrek aan vertrouwen laten Arabieren vaak potentieel lucratieve mogelijkheden op winst via de handel lopen.

In hun omgang met publieke instellingen hebben Arabieren eveneens de neiging op zoek te gaan naar de bemiddeling van een individu waarmee ze een of andere persoonlijke band hebben. Dat leidt ertoe dat mensen er onrealistische ideeën op na houden over wat ze van zulke instellingen kunnen verwachten. Dat ondermijnt hun effectiviteit.

Het is duidelijk heel hard nodig om het vertrouwenstekort in het Midden-Oosten aan te pakken. Een eerste stap op weg daarheen is het begrijpen van de oorzaken ervan.

Een potentieel belangrijke aanwijzing is gelegen in in het verschil tussen de percepties van moslims en christenen. Eerlijk gezegd zijn er geen officiële gegevens die dit tekort kwantificeren; in de meeste delen van het Midden-Oosten zijn er te weinig christenen over om betekenisvolle statistische vergelijkingen te kunnen maken. Maar toevallig bewijsmateriaal duidt erop dat de shoppers, kooplieden en investeerders van de regio de plaatselijke christenen betrouwbaarder vinden dan plaatselijke moslims. “Dat is altijd al zo geweest,” zeggen ze. Mijn onderzoek, met de economische historicus Jared Rubin, naar de verslagen van islamitische rechtbanken uit het 17e- en 18e-eeuwse Istanboel kan inzicht bieden in de redenen daarvan.

Istanboel was destijds een kosmopolitische stad; zo'n 35% van de plaatselijke inwoners was christen en 6% was joods. Volgens het islamitisch recht (de sharia) moesten moslims zaken doen volgens islamitische regels, en als ze een uitspraak wilden over een conflict, moesten ze een islamitisch gerechtshof gebruiken. Op hun beurt konden christenen en joden zaken doen volgens hun eigen regels, hoewel ze ook de islamitische regels mochten volgen en de islamitische gerechtshoven mochten gebruiken, indien gewenst. Maar als ze betrokken waren in een zaak tegen een moslim moest die uiteraard worden afgehandeld door een islamitisch gerechtshof.

Subscribe to PS Digital
PS_Digital_1333x1000_Intro-Offer1

Subscribe to PS Digital

Access every new PS commentary, our entire On Point suite of subscriber-exclusive content – including Longer Reads, Insider Interviews, Big Picture/Big Question, and Say More – and the full PS archive.

Subscribe Now

Als een moslim en een niet-moslim tegenover elkaar stonden in een rechtszaak, genoot de moslim aanzienlijke voordelen. In de eerste plaats zorgde de opleiding van de rechters ervoor dat ze altijd het voordeel van de twijfel gaven aan een mede-moslim. In de tweede plaats was het personeel van het gerechtshof volledig islamitisch, wat betekende dat getuigenissen louter vanuit een islamitisch perspectief werden bezien. En in derde plaats konden christenen en joden alleen maar tegen andere niet-moslims getuigen, terwijl moslims tegen iedereen konden getuigen.

Maar deze voordelen hadden ook een keerzijde. Omdat het juridische systeem het voor moslims makkelijker maakt contracten straffeloos te verbreken, kwamen ze vaak in de verleiding in gebreke te blijven bij de afbetaling van hun schulden, en te verzaken wat betreft hun verplichtingen als zakenpartners en verkopers. Bovendien verkregen niet-moslims, wier verplichtingen krachtiger werden afgedwongen, een reputatie van betrouwbaarheid. Ter weerspiegeling van de verschillen in waargenomen risico's rekenden de crediteuren, voornamelijk moslims, ongeveer twee procentpunt minder voor kredieten aan christelijke en joodse debiteuren dan aan moslims (respectievelijk 15% en 17% op jaarbasis).

Het lijkt er dus op dat percepties van betrouwbaarheid in de Arabische wereld althans voor een deel geworteld zijn in de ongelijke afdwinging van verplichtingen op grond van het islamitisch recht. De sektarische verschillen in de juridische afdwinging zijn niet blijven bestaan. Halverwege de negentiende eeuw maakten de islamitische gerechtshoven plaats voor wat in wezen seculiere gerechtshoven waren, althans op het gebied van handel en financiën. De afdwinging van de verplichtingen werd vervolgens evenwichtiger.

Het percentage niet-moslims in de landen met een islamitische meerderheid in het Midden-Oosten is sindsdien aanzienlijk omlaag gegaan, als gevolg van emigratie en bevolkingsuitwisselingen. Daardoor hebben weinig moslims in het Midden-Oosten nu nog persoonlijke ervaring met het zakendoen met niet-moslims. Toch is de oude indruk dat moslims minder betrouwbaar zijn, die is doorgegeven via families en netwerken, blijven voortbestaan. Oude gewoonten als het opportunistisch verbreken van contracten zijn ook her en der overeind gebleven, waardoor de overerfde stereotypen zijn versterkt. De neiging om transacties te beperken tot vrienden en kennissen is een natuurlijke reactie in een omgeving van weinig vertrouwen.

Het is ironisch dat deze schadelijke stereotypen zijn voortgekomen uit een juridisch systeem dat expliciet was bedoeld om de militair en politiek dominante moslims de overhand te geven in hun sociale en economische relaties met christenen en joden. Afgezien van het verhogen van de kosten van economische transacties onder moslims destijds, hebben de regels die waren bedoeld om de religieuze vrijheid aan banden te leggen – het onthouden van “choice of law” aan moslims en de beperkingen op gerechtelijke getuigenissen van niet-moslims – geholpen een cultuur van wantrouwen in het leven te roepen die nu de vooruitgang op diverse terreinen belemmert. Het islamitisch recht heeft daardoor de islamitische gemeenschappen verzwakt die het juist diende te beschermen.

In een tijd dat diverse politieke bewegingen proberen de sharia opnieuw in te voeren, is het belangrijker dan ooit de schade op de lange termijn onder ogen te zien die deze handelwijze al heeft teweeggebracht. Wat het Midden-Oosten vandaag de dag nodig heeft is geen islamitisch recht, maar brede inspanningen om het vertrouwen tussen en binnen gemeenschappen te herstellen, evenals het vertrouwen in particuliere organisaties en de overheid. Het opnieuw tot leven wekken van het islamitisch recht zou alleen maar een vertrouwenstekort verdiepen dat in belangrijke mate verantwoordelijk is geweest voor de huidige economische onderontwikkeling en politieke mislukkingen van het Midden-Oosten.

Vertaling: Menno Grootveld

https://prosyn.org/yAAkCRhnl